20/4 Lezen 4 + 5 : argumentatie en weerlegging 3h

dinsdag 20/4 3h
  • wijziging rooster en lesgroepen/zie planning + verdeling toetsen ELO
  • theorie kritisch lezen (zie ook blz. 182)
  • nakijken opdracht 1 blz. 181 
  •  maken opdracht 2 blz. 182 + bespreken
  • lezen tekst 2 + maken blz. 183 opdracht 4=huiswerk dinsdag na de vakantie
  • In de vakantie: IV uitlezen en theorie Fictie leren
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

dinsdag 20/4 3h
  • wijziging rooster en lesgroepen/zie planning + verdeling toetsen ELO
  • theorie kritisch lezen (zie ook blz. 182)
  • nakijken opdracht 1 blz. 181 
  •  maken opdracht 2 blz. 182 + bespreken
  • lezen tekst 2 + maken blz. 183 opdracht 4=huiswerk dinsdag na de vakantie
  • In de vakantie: IV uitlezen en theorie Fictie leren

Slide 1 - Slide

H5 Kritisch lezen

Slide 2 - Slide

H5 kritisch lezen
Als je een tekst leest, moet je niet klakkeloos aannemen dat de informatie in de tekst klopt. In de eerste plaats is het belangrijk om je af te vragen wat het doel van de schrijver is met deze tekst. Wil de schrijver je alleen informeren of wil hij/zij je overtuigen? Je moet dus altijd a.d.h.v. bepaalde punten checken of de informatie die de schrijver je geeft klopt. Dat heet kritisch lezen.

Slide 3 - Slide

Kritisch lezen

Slide 4 - Slide

Kritisch lezen
Gebruik kritisch lezen om te controleren of de informatie correct is. 

Stel tijdens het kritisch lezen de volgende vragen:
  1. Wat is het doel van de schrijver? Wil de schrijver met informeren (met feiten) of overtuigen (met een mening)?
  2. Klopt de informatie van de schrijver? Is de informatie correct?
  3. Kan ik de informatie controleren?
  4. Is de informatie betrouwbaar?

Slide 5 - Slide

Kritisch lezen: waar let je op?
  • Deskundigheid schrijver 
  • Publicatiedatum (nog steeds actueel?)
  • Taalgebruik verzorgd?
  • Bronnen betrouwbaar?
  • Feiten of meningen?
  • Argumenten goed onderbouwd?

Slide 6 - Slide

lezen en maken H5
  • nakijken opdracht 1 
  • maken opdracht 2
  • overige tijd: leren voor toets ander vak

Slide 7 - Slide

Argumenteren en weerleggen

Slide 8 - Slide

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Nevenschikkende argumentatie
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 9 - Slide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 10 - Slide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 11 - Slide

Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.

Slide 12 - Slide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 15 - Slide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor), maar de kans dat je huidkanker krijgt,, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 16 - Slide

signaalwoorden gebruikt bij weerlegging
Een weerlegging herken je doordat de schrijver/spreker gebruik maakt van signaalwoorden voor tegenstelling zoals: maar, echter, toch, enz.

Slide 17 - Slide

lezen en maken
  • herhalen theorie argumenteren
  • lezen blz. 142 tekst 5
  • maken opdracht 4
  • bespreken oefentoets spelling, formuleren en woordenschat

Slide 18 - Slide