Les 4 - 1.3 Lezen - Artikel, onderwerp, hoofdgedachte

Lesprogramma
  • Huiswerk bespreken  
  • Herhaling: artikel, onderwerp,   hoofdgedachte,   uiteenzetting,   tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Zelfstandig werken
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lesprogramma
  • Huiswerk bespreken  
  • Herhaling: artikel, onderwerp,   hoofdgedachte,   uiteenzetting,   tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Zelfstandig werken

Slide 1 - Slide

Artikel / uiteenzetting
Informatief schrijfdoel

De schrijver geeft informatie en geeft hierbij een uitleg of toelichting.

Objectief! 
Meningen van anderen mogen genoemd worden.


Slide 2 - Slide

 Herhaling tekststructuren

Inleiding

Kern


Slot
Probleem-oplossing

Probleem introduceren

Waarom aandacht voor probleem
Oorzaak-gevolg

Mogelijke oplossingen
Onderzoeksstructuur

Onderwerp onderzoek

Opzet onderzoek
Resultaten 1-2


Conclusie onderzoek

Slide 3 - Slide

Onderwerp en deelonderwerp
Als je een tekst hebt gelezen, kun je het onderwerp bepalen.
Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende deelonderwerpen.

Een deelonderwerp herken je
vaak aan een tussenkopje.
Onderwerp: iPad in de klas
Deelonderwerpen:
  • digitale schoolboeken 
  • altijd internet 
  • interactief onderwijs

Slide 4 - Slide

De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is een heel korte samenvatting  in één zin. Het is het belangrijkste wat de schrijver wil vertellen. 

  • De hoofdgedachte = het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.  

  • Om de hoofdgedachte te formuleren moet je dus eerst het onderwerp bepalen

  • Het onderwerp = waar de tekst over gaat. Dat kun je vaak met één of enkele woorden zeggen.

Slide 5 - Slide

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 6 - Open question

Het onderwerp
Het onderwerp van een tekst vind je door te letten op: 

  1. de kop 
  2. de eerste zin of de eerste alinea 
  3. een illustratie bij de tekst 
  4. tussenkopjes en vetgedrukte of onderstreepte woorden in de tekst 

Slide 7 - Slide

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 8 - Open question

Hoofdgedachte
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp vertelt? Antwoord in één goed geformuleerde zin. 


Slide 9 - Slide

Dus het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat en de hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken.

Slide 10 - Slide

Waar vind je de hoofdgedachte?

  • Meestal in de eerste alinea of in het slot van een tekst. 

  • De hoofdgedachte hoeft niet letterlijk in de tekst te staan. 

  • Let op! Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen heel goed twee verschillende hoofdgedachtes hebben.

Slide 11 - Slide

Welke zin is de kernzin van deze alinea?
A
De eerste zin
B
De laatste zin
C
De tweede zin
D
De alinea heeft geen kernzin

Slide 12 - Quiz

In welke alinea's van een overtuigende tekst staat het standpunt?
A
inleiding en middenstuk
B
middenstuk en slot
C
inleiding en slot
D
inleiding, middenstuk en slot

Slide 13 - Quiz

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 14 - Quiz

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 15 - Quiz

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 16 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 17 - Quiz

Tekstverband: UITSPRAAK-VOORBEELD
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 18 - Quiz

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 19 - Quiz

Tekstverband: MIDDEL-DOEL
A
zoals
B
om
C
zo
D
omdat

Slide 20 - Quiz

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 21 - Quiz

Tekstverband: SAMENVATTING
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom

Slide 22 - Quiz

'Daarom' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 23 - Quiz

'En dan nog' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 24 - Quiz

'Dus' is een signaalwoord voor een...
A
Toelichtend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 25 - Quiz

'Daarentegen' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 26 - Quiz

Tekstverband: VERGELIJKING
A
net als
B
kortom
C
als
D
waarmee

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide