Monday lesson 1

English lesson,  20 May 2020


WELCOME EVERYONE!
1 / 43
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

English lesson,  20 May 2020


WELCOME EVERYONE!

Slide 1 - Slide

Paragraaf  1.5 Writing
Leerdoelen:
  • Je kunt een lijst met vragen over jezelf invullen
  • Je kunt eenvoedige zinnen opschrijven over jezelf en iemand anders

Slide 2 - Slide

Heb jij wel eens een vragenlijst in het Engels ingevuld?
timer
0:20
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Expression E Bladzijde 31

Slide 4 - Slide

Bladzijde 31:  Dit ben ik; Karen

Slide 5 - Slide

Opdracht 4 Bladzijde 33
  • vul het profiel van Karen in.
  • Gebruik de Expressions E zinnen.
  • Schrijf volledige engelse zinnen!
  • Maak de opdracht in itslearning!
timer
4:00

Slide 6 - Slide

Answers exercise 4: Bladzijde 33

Slide 7 - Slide

Present Simple (=Heden)

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je de present Simple?
  1. We gebruiken de present simple als we het hebben over:
  • Feiten            This book has a red color. 
  • Gewoonten  Bart always bites his nails.
  • Dingen die we met regelmaat doen: These kids often play with                                                                         each other.

Slide 9 - Slide

Vaak staan er in een zin signaalwoorden.
 Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd staat, bijvoorbeeld:

always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.

Slide 10 - Slide

Hoe maak je de present simple?

In het Nederlands kennen we bijvoorbeeld bij het werkwoord rennen de volgende vervoeging: Ik ren, jij rent, wij rennen. Maar hoe ziet de vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd in het Engels eruit?
.


Slide 11 - Slide


I run home.           Ik ren naar huis.
You run home.    Jij rent naar huis.
He runs home.     Hij rent naar huis.
She runs home.   Zij rent naar huis.
It runs home.       Het rent naar huis.
We run home.      Wij rennen naar huis.
You run home.    Jullie rennen naar huis.
They run home.   Zij rennen naar huis

Slide 12 - Slide

Zoals je hier ziet, voegen we een -s toe indien je een werkwoord gebruikt in de 3e persoon enkelvoud:
 

He swims, My sister plays hockey, My brother loves his son. 

Je kunt dit onthouden met de shit-regel. In het woord shit zit namelijk She, He en IT, alles binnen de 3e persoon enkelvoud: -->

Slide 13 - Slide

- she --> she swims fast.
- he --> he swims fast.
- it --> it swims fast.

Slide 14 - Slide

In alle andere gevallen gebruik je gewoon het hele werkwoord (ook wel de stam genoemd):

  • to run     --> They run across the street.
  • to speak --> You speak very well.
  • to see      --> I see him over there.

Slide 15 - Slide

Hieronder zie je nog een keer duidelijk het verschil:


  • I love our dog.                                          He loves our dog.
  • I sing my favourite song every day.   Susan sings her favourite                                                                         song every day.

Slide 16 - Slide

Recap We gebruiken de present simple als we het hebben over:

  • Feiten                        --> This book has a red color.
  • Gewoonten             --> Bart always bites his nails.
  • Regelmatigheden  --> These kids often play with each other.

We voegen een -s toe indien je een werkwoord gebruikt in de 3e persoon enkelvoud. In alle andere gevallen gebruik je gewoon het hele werkwoord (ook wel de stam genoemd).

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

(to be)
He ..... my brother.
A
am
B
are
C
is

Slide 19 - Quiz

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits

Slide 20 - Quiz

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 21 - Quiz

How about...
My mother
my mother = she

Dus daarom:

"My mother drinks (always) coffee in the morning."

Slide 22 - Slide

My brother
A
She
B
He
C
We
D
It

Slide 23 - Quiz

My sister and I
A
She
B
I
C
You
D
We

Slide 24 - Quiz

My sister and I drink coffee.
We drink coffee.

Slide 25 - Slide

Present simple
We often ........... (to talk) about or holiday.
A
talk
B
talks

Slide 26 - Quiz

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.
A
start
B
starts

Slide 27 - Quiz

Present simple
I never ....... (to wear) this dress to school.
A
wear
B
wears

Slide 28 - Quiz

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
timer
0:20
A
visit
B
visits

Slide 29 - Quiz

Present simple
He ..... (to call)
timer
0:20
A
call
B
calls

Slide 30 - Quiz

Present simple
I never ....... (to wear) this dress to school.
timer
0:20
A
wear
B
wears

Slide 31 - Quiz

Ff checken

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

1

Slide 34 - Video

09:38
Welke van de zin is correct
timer
0:20
A
Sam cries a lot.
B
Sam crys a lot.

Slide 35 - Quiz

Maak de present simple
Frank ____ (to try) to be cool.
timer
0:20

Slide 36 - Open question

SHIT!
I drink
You drink
He drinks
She drinks
It drinks
We drink
They drink
You drink

Slide 37 - Slide

My brother drinks coffee.
He drinks coffee.

Slide 38 - Slide

Als je het hebt over gewoontes...
DEvery day I drink coffee in the morning.
Every day you drink coffee in the morning.
Every day she drinks coffee in the morning.
Every day he drinks coffee in de the morning.
Every day we drink coffee in the morning.
Every day they drink coffee in the morning.
Every day you drink coffee in the morning.

Slide 39 - Slide

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.
A
visit
B
visits

Slide 40 - Quiz

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 41 - Quiz

Hoe maak je een vragende zin (+) 
de Present Simple?
Do I drink?
Do you drink?
Does he drink?
Does she drink?
Does It drink?
Do we drink?
Do they drink? 
Do you drink?

Regel:
Schrijf do/does + het hele werkwoord

Slide 42 - Slide

Maak de volgende zin vragend:
Peter likes to work.
timer
0:20

Slide 43 - Open question