Modale werkwoorden Duits (können/dürfen)

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Modale werkwoorden Duits
Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Wat is er anders bij "können"?
             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':
ich               wohn e                          ich                kann -
du                wohn st                         du                kann st
er/sie/es   wohn                           er/sie/es    kann -
wir               wohn en                        wir                könn en
ihr                wohn t                            ihr                könn t
sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Slide 2 - Slide

Vergelijk de stam en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
     können --> ich kann
     dürfen --> ich darf
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang (dus geen "e" of "t"!)
    ich darf , ich kann... er darf, er kann

Slide 3 - Slide

Maak nu een paar oefeningen,
vertaal:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 4 - Quiz

Vertaal:
jij mag
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 5 - Quiz

Vertaal:
Lisa kan
A
Lisa kannst
B
Lisa kann
C
Lisa können
D
Lisa kannt

Slide 6 - Quiz

Vertaal:
jullie mogen
A
ihr dürft
B
ihr darft
C
ihr dürfen
D
ihr darf

Slide 7 - Quiz

Er zijn 6 modale hulpwerkwoorden in het Duits:
1. können = kunnen
2. mögen = lusten, aardig vinden, leuk vinden
3. dürfen = mogen
4. müssen = moeten (noodzaak, wat niet anders kan)
5. sollen = moeten (de wil van iemand anders, een bevel)
6. wollen = willen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

wissen
Dit werkwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als de Modale Hulpwerkwoorden (al is het natuurlijk geen hulpwerkwoord!)

Zien jullie het?
De 1. en 3. pers. enkv. géén uitgang!

Slide 10 - Slide

GOED ONTHOUDEN!
1.  Bij ich  en  er/sie/es : hebben deze werkwoorden 
     geen uitgang .
2. In het enkelvoud (ich - du - er/sie/es) verandert de  
     klinker in de stam (behalve bij sollen)
3. Bij wir en sie (meervoud) en Sie (u) heb je altijd de hele 
     werkwoordsvorm (natuurlijk alléén in de tegenwoordige tijd).

Slide 11 - Slide

Bij welke vorm hebben modale werkwoorden geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 12 - Quiz

____________ ihr die Modalverben bilden?
A
Könnt
B
Könnte
C
Konntet
D
Könntet

Slide 13 - Quiz

Ich (können) ……………. dir helfen.

Slide 14 - Open question

Er (wissen) …….. noch nicht so viel.

Slide 15 - Open question

Wir (wollen) ……… dich nicht stören.

Slide 16 - Open question

Du (dürfen) ……… heute früher nach Hause gehen.

Slide 17 - Open question

Ich (dürfen) ……. es euch nicht sagen.

Slide 18 - Open question

Wat ga jij doen om deze leerstof beter onder de knie te krijgen?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Video

Alles kun je leren

Slide 21 - Slide