Examentraining 2025

Theorie examen Nederlands
havo-vwo
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Theorie examen Nederlands
havo-vwo

Slide 1 - Slide

Kan vwo- en havo-uitleg samen?

Slide 2 - Slide

Na uitleg gaat havo naar ander lokaal

Slide 3 - Slide

Deel 1: basistheorie tekst

Slide 4 - Slide

Gebruik je een strategie om met de tekst te beginnen?
(titel, inleiding, slot, kernzinnen lezen;
signaalwoorden, verwijswoorden en andere belangrijke woorden markeren)
A
Nee, dat kost me veel te veel tijd.
B
Ja, dat kost tijd, maar door deze aanpak win ik die tijd terug bij het maken van de vragen
C
Strategie om teksten te lezen? Dit is nieuwe informatie voor me.
D
Wat is een strategie?

Slide 5 - Quiz

Tip: gebruik een slimme strategie, dan doorzie je de belangrijkste zaken van de tekst beter. 
Hoe?
1. Lees de titel, inleiding en het slot: zo krijg je zicht op het onderwerp, de mogelijke hoofdgedachte, de tekstsoort/intentie auteur en het tekstdoel. 
2. Vergeet niet de bron te lezen!
3. Bekijk de vragen van die tekst kort
4. Lees nu de hele tekst actief: 
                                  markeer de belangrijke zinnen (kernzinnen)
                                  schrijf in de kantlijn de alinea's opvallende dingen  
                                                                             (functiewoorden/signaalwoorden). 
Bijvoorbeeld:
(bij alinea 3)- 'probleemstelling'
(bij alinea 4)-  'voorbeelden'

Slide 6 - Slide

Zenuwachtig?


Begin met lekker markeren! 

Slide 7 - Slide

Tip: De meeste examenteksten zijn geen pure uiteenzettingen. Meestal zijn het betogen en/of beschouwingen.

Slide 8 - Slide

Een tekstdoel (ook wel schrijfdoel)heeft te maken met een tekstsoort
A
waar
B
niet waar
C
Wat is een tekstsoort?
D
Wat is een tekstdoel?

Slide 9 - Quiz

Een beschouwing heeft als tekstdoel:
A
overtuigen
B
informeren
C
opiniëren
D
amuseren

Slide 10 - Quiz

De intentie van de auteur kan je zien door o.a. op beeldspraak te letten.
A
Ja, woorden en uitdrukkingen zijn vaak subjectief
B
Nee, beeldspraak is om 'mooie' taal te maken
C
A en B zijn beide waar
D
Wat is beeldspraak?

Slide 11 - Quiz

'Die man van 57 is bejaard'
'Bejaard' klinkt in deze context:
A
neutraal
B
negatief
C
positief
D
geen idee

Slide 12 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 13 - Quiz

De hoofdgedachte vind je voornamelijk...
A
....in de inleiding
B
...in het slot

Slide 14 - Quiz

Kernzinnen geven de belangrijkste informatie van de tekst
A
waar
B
niet helemaal waar
C
niet waar
D
wat is een kernzin?

Slide 15 - Quiz

De kernzinnen vind je op de voorkeursplaatsen. Waar vind je de kernzin?
A
de eerste zin van een alinea
B
de laatste zin van een alinea
C
de tweede zin van een alinea
D
A, B en C zijn alle drie juist

Slide 16 - Quiz

Deel 2: Structuren in een tekst

Slide 17 - Slide

Hoofdstructuur

Slide 18 - Slide

Waarom is het nuttig om te weten welke tekststructuren er zijn?
Een tekststructuur...
A
.... geeft inzicht in hoofdvraag/-gedachte
B
....voorspelt wat de auteur gaat behandelen
C
....helpt samenhang herkennen
D
Euh...tekststructuur?

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Toelichting
Voorwaarde
Opsomming
Samenvatting
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Vergelijking
Doel-middel
om te
net als
echter
doordat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zo
al met al
soortgelijke
hierdoor
waardoor
maar
daarentegen
ook

Slide 23 - Drag question

Er zijn nog veel meer signaalwoorden: kijk daarvoor in je reader!

Slide 24 - Slide





...een lastig onderdeel, als je het niet begrijpt...

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Meer over functiewoorden: zie reader en links in Teams
Tip: leer de woorden niet, maar probeer te begrijpen wat een functiewoord betekent. 
Stel jezelf de vraag: in wat voor soort situaties zou je dit functiewoord tegenkomen in de tekst?

Slide 27 - Slide

Welk functiewoord? Waarom heeft de ene cultuur zich sinds de ijstijd ontwikkeld tot een hoogtechnische samenleving, terwijl de andere amper de beginselen van de landbouw onder de knie heeft gekregen?
A
Bewering
B
Constatering
C
Verklaring
D
Vraagstelling

Slide 28 - Quiz

Welk functiewoord?
"Ik heb mijn verstandskiezen laten trekken, omdat er last van kreeg."
A
Afweging
B
Verklaring
C
Voorwaarde
D
Bezwaar

Slide 29 - Quiz

Stelling, argument, tegenargument, aanbeveling en samenvatting zijn voorbeelden van
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden

Slide 30 - Quiz

Wat is het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
Een functiewoord geeft verband aan, een signaalwoord niet.
B
Een functiewoord staat niet in de tekst, een signaalwoord wel.
C
Er is geen verschil.
D
Er zijn minder functiewoorden dan signaalwoorden.

Slide 31 - Quiz

Welk functiewoord? Volgens de Amerikaanse bioloog en vogelkenner Jared Diamond zijn het de klimatologische omstandigheden en andere geografische omgevingsfactoren die het historische lot van een volk bepalen.
A
Verklaring
B
Toelichting
C
Voorwaarde
D
Weerlegging

Slide 32 - Quiz

Deel 3: argumentatie (kritisch lezen)

Slide 33 - Slide

FEITELIJK
WAARDEREND
normen en waarden
vermoedens
feiten
onderzoek
ervaring (empirisch)
geloof
gevoel of emotie

Slide 34 - Drag question

Standpunt: 
Maastricht is een prima stad om een 
excursie voor CKV te organiseren. 
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken.
Maastricht heeft een gezellige binnenstad.

Slide 35 - Drag question

Standpunt: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan.
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Reizen met het OV is veel rustiger.
Het OV is goedkoper dan de auto.

Slide 36 - Drag question

Hij is immers veruit de beste in de debatten.
Ik denk dat die politicus de verkiezingen weer gaat winnen.
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 37 - Drag question

dus lijkt het mij verstandig om scooters te verbieden.
Je loopt met een scooter een grotere kans op een ernstig ongeluk dan op een fiets
standpunt
feitelijk argument
waarderend argument

Slide 38 - Drag question

Slide 39 - Slide

Hoe heet deze argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijk argument
D
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijk argument.

Slide 40 - Quiz

Is er een verschil tussen
een argumentatiestructuur / een argumentatieschema?
A
Nee, er is geen verschil. Twee woorden voor hetzelfde
B
Ja, een argumentatiestructuur ordent alleen, gaat niet over inhoud
C
Ja, een argumentatieschema ordent de argumenten, een stuctuur niet.
D
Euh......dat zoek ik op!

Slide 41 - Quiz

........SCHEMA!
....STRUCTUUR

Slide 42 - Slide

Even een kleine herhaling....

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video


Tegenwoordig heeft elke leerling een smartphone. Het is logisch dat ze daardoor niet opletten in de les.
A
Vals dilemma
B
Verkeerde vergelijking
C
Oorzaak-gevolg
D
Ontduiken bewijslast

Slide 45 - Quiz


Belgen zijn slimmer dan Nederlanders. De winnaar van het Groot Dictee is immers meestal een Belg.
A
Overhaaste generalisatie
B
Oorzaak-gevolg
C
Verkeerde vergelijking
D
Cirkelredenering

Slide 46 - Quiz


Ik ga mijn examen Nederlands zonder voorbereiding een voldoende halen. Wie zegt dat ik dat niet kan?
A
ontduiken bewijslast
B
onjuist beroep op autoriteit
C
cirkelredenering
D
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie

Slide 47 - Quiz

Beste manier van voorbereiden?
1. Maak (een gedeelte van ) examens echt geconcentreerd en vergelijk kritisch je antwoorden met het correctiemodel.
2. Welke SOORT vragen gaan steeds fout?
3. Maak gebruik van het flexuur
4. Zoek via YouTube filmpjes over de tips en trucs voor het maken van een examen.
5. Neem fijne pennen en goede markeerstiften mee naar het CE.

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Voorkom onnodige fouten
Voorkom onnodige fouten zoals:
  • Te veel woorden noteren (schrijf een korte samenvatting in een kladversie/herhaal de vraag in je antwoord);
  • Noteren van een citaat (zinnen of zinnen);
  • Onduidelijke/onleesbare woorden/letters;
  • Lees eerst de hele tekst voordat je aan de vragen begint;
  • Beantwoord open vragen met informatie uit de tekst;
  • Sla nooit een vraag over

Slide 50 - Slide