M3 Kapitel 6 (6,7)
1 / 14
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3
This lesson contains 14 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
1
1. Samen lezen blz. 128 de naam t/m gewond
2. vijf minuten stil leren
3. Nakijken opdracht 19 t/m 21 blz. 108
4. maken extra stencil + nakijken
5. Maken opdracht 22, 23 blz 110
6. Leren blz. 128 Lernliste
Slide 2 - Slide
5 minuten
!!
Slide 3 - Slide
Ein-Gruppe (een)
mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
3. Dativ einem einer einem keinen -n
4. Akkusativ einen eine ein keine
Blz. 109 van je boek
Slide 4 - Slide
Grammatik 'ein-Gruppe'
stappenplan
1. onderstreep het voorzetsel in de zin
2. kijk bij welke naamval dit voorzetsel hoort
3. kijk of het zelfstandig naamwoord een der, die of een das woord is
4. lees het juiste antwoord af in het schema (blz. 109)
Als er geen voorzetsel in de zin staat kies je de 1e naamval.
Slide 5 - Slide
Hausaufgaben
Leren Lernliste blz.128 helemaal + blz. 107/109 Der-Gruppe / Ein-Gruppe (hoef je niet uit je hoofd te leren)
Slide 6 - Slide
Ein-Gruppe (een)
mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
3. Dativ einem einer einem keinen -n
4. Akkusativ einen eine ein keine
Slide 7 - Slide
Grammatik 'ein-Gruppe'
3e naamval 4e naamval
mit durch
nach für
bei ohne
seit um
von bis
zu gegen
aus
Slide 8 - Slide
Grammatik 'ein-Gruppe'
stappenplan
1. onderstreep het voorzetsel in de zin
2. kijk bij welke naamval dit voorzetsel hoort
3. kijk of het zelfstandig naamwoord een der(m) die(v) das(o) woord is,
of die (mv)
4. lees het juiste antwoord af in het schema (blz. 109)
Slide 9 - Slide
bezittelijke voornaamwoorden
mijn mijn
jouw dein
zijn sein Alle bezittelijke voornaamwoorden worden
haar ihr net zo gevormd als de ein-Gruppe
ons/onze unser
jullie euer
hun ihr
uw Ihr
Slide 10 - Slide
Ein-Gruppe (een)
mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud
3. Dativ deinem deiner deinem deinen -n
4. Akkusativ deinen deine dein deine
Je kan in bovenstaand schema willekeurig bezittelijk voornaamwoord invullen.
Slide 11 - Slide
Opdracht
1. Ich gehe mit (mijn) ................ Vater nach Hamburg.
2. Wer sorgt für (jouw) ................ Schwester?
3. Peter fliegt mit (onze) ................. Großeltern nach Spanien.
4. Wir fahren ohne (zijn) ............... Hund(m) nach Italien.
5. Sie ist gestern durch (uw) ............ Straße gefahren.
Slide 12 - Slide
2
1. lezen m.b.v. bord blz. 102/103
2. maken opdracht 12, 13 blz. 103/104, opdracht 22 blz. 110
opdracht 35, 36, 37, 39, 40 blz. 118 t/m 120
Slide 13 - Slide
Hausaufgaben
Leren Lernliste blz.128 helemaal + blz. 107/109 Der-Gruppe / Ein-Gruppe (hoef je niet uit je hoofd te leren)
