12-02-2021

Vandaag:
Opdracht bespreken
Toets
Zelf aan het werk
1 / 20
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag:
Opdracht bespreken
Toets
Zelf aan het werk

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Barbaren
  • Alle volkeren die geen Romeinen waren 
  • Ze willen graag meedoen met de Romeinen, omdat die zo rijk zijn

Slide 3 - Slide

Hunnen 
(meest bruut)
Vandalen
(hebben de stad Rome geplunderd)

Slide 4 - Slide

476
West-Romeinse Rijk 
=
gevallen

(bestaat niet meer)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Toets
  • Kom op tijd!
  • It's Learning, je krijgt maar 30 minuten voor de toets

Slide 7 - Slide

PO-opdracht

Slide 8 - Slide

De Hunnen waren een gevreesd, barbaars volk. Het waren goede, wrede vechters. Ze vielen regelmatig het Romeinse Rijk binnen. Iedereen was bang voor hen. De belangrijkste leider van de Hunnen was Atilla. Atilla de hun was een wrede man waar iedereen bang voor was. Overal waar de Hunnen kwamen vluchtte mensen voor hen weg. Ze verhuisden naar andere plekken waar de hunnen niet waren. Maar de Hunnen achtervolgden hen. Daardoor moesten de mensen steeds weer verhuizen. Op deze manier vluchtten sommige mensen bijna heel Europa door. Dit noemen we de grote volksverhuizing.
Constantinopel was de hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk. Constantijn de Grote heeft deze stad gesticht en naar zichzelf vernoemd. Zoals je ziet ligt hij bij een waterweg. Dat is een doorgang tussen twee zeeën. Hierdoor kunnen er gemakkelijk boten naar de stad varen. Dat was goed voor de handel. Daarom was Constantinopel ook een erg rijke stad
Hier ligt Rome. Rome was de hoofdstad van het West-Romeinse Rijk. De Hunnen en andere "barbaren" probeerden de stad af en toe te plunderen. In 476 na Christus lukte dit ook. Toen werd een barbaar zelfs de West-Romeinse keizer!
Zoals je zien had het West-Romeinse rijk het meeste last van plunderingen. Dat zie je aan de gekleure pijltjes. Ieder pijltje heeft bij het begin de naam van de barbaarse stam. Aan de pijl zie je hoe die stammen door het Romeinse Rijk trokken. Terwijl ze dit deden roofden en stalen ze vanalles. Hierdoor was het West-Romeinse Rijk een stuk armer dan het Oost-Romeinse Rijk. 
In 395 werd het Romeinse Rijk gesplitst. Aan de linkerkant is het West-Romeinse Rijk. Aan de rechterkant het Oost-Romeinse Rijk. Kijk maar eens naar de windroos in de hoek. Het West-Romeinse Rijk ligt in het Westen. Het Oost-Romeinse Rijk ligt in het Oosten. Let goed op hoe je Oost-Romeins en West-Romeins schrijft. Dat is met twee hoofdletters en een -. Als je Oost-Romeinse Rijk zegt is rijk ook met een hoofdletter R.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat zijn barbaren?
A
Mensen die geen romeinen zijn
B
Mensen met een baard
C
Gewelddadige mensen
D
Alleen Hunnen

Slide 11 - Quiz

Hoe heet de stad hoofdstad van het Oost-Romeinse Rijk die gesticht werd door Constantijn de Grote
A
Constantila
B
Constantijn
C
Constantinopel
D
Constantijn-aan-Zee

Slide 12 - Quiz

Welke hoofdstad was rijker?
A
Rome
B
Constantinopel

Slide 13 - Quiz

Welk rijk had het meeste last van plunderingen door barbaren?
A
het Oost-Romeinse Rijk
B
het West-Romeinse Rijk

Slide 14 - Quiz

Welke spelling is goed?
A
west-Romeinse Rijk
B
WestRomeinse Rijk
C
West-Romeinse Rijk
D
West-Romeinse rijk

Slide 15 - Quiz

In welk jaar werd het Romeinse Rijk gesplitst in een Oost-Romeins Rijk en een West-Romeins Rijk?
A
395
B
400
C
359
D
295

Slide 16 - Quiz

Wat gebeurde er in 476 in Rome?
A
Toen werd het Romeinse Rijk gesplitst
B
Een barbaar werd Romeins keizer
C
Er viel toen heel veel regen
D
Constantijn stichtte toen Rome

Slide 17 - Quiz

Wat deden romeinen als de Hunnen hun dorp aanvielen?
A
Ze vochten terug
B
Ze probeerden vrede te sluiten
C
De hielden een feest
D
Ze verhuisden

Slide 18 - Quiz

Huiswerk
Basis:
Paragraaf 3.5. Vragen 7 t/m 11

Kader:
Paragraaf 3.5. Vragen 2 t/m 5
Let op: vraag 4 heb je als het goed is al ingekleurd. Het geeft niet als dat in een andere kleur is dat de opdracht zegt. Vul de lijnen wel in

Slide 19 - Slide

Opdracht. Neem over in je schrift en vul in

Slide 20 - Slide