Hoofdletters en lidwoorden herhaling Kapitel 7

Großbuchstaben
hoofdletters
1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Großbuchstaben
hoofdletters

Slide 1 - Slide

Wanneer een hoofdletter:
1. Begin van een zin. 
2. Namen, plaatsnamen, merken etc. 
3. Zelfstandige naamwoorden. 

Slide 2 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord dat een zelfstandigheid aanduidt. Zo kan het bijvoorbeeld aanduiden:

- een persoon of dier (man, vrouw, oom, hond) 
- een eigennaam (Gerrit, Coca Cola, Apple)
- een ding (plant, fiets, berg)
- een gebeurtenis (ontvoering, feest)
- een plaats (Amsterdam, kantoor)
- niet-concrete dingen (geluk, warmte)

Slide 3 - Slide

Het zelfstandig naamwoord
Vóór een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord (de, het of een) zetten.


Slide 4 - Slide

Wel of geen hoofdletter?
A
die wand
B
die Wand

Slide 5 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
der stuhl
B
der Stuhl

Slide 6 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
dunkel
B
Dunkel

Slide 7 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
blau
B
Blau

Slide 8 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
berlin
B
Berlin

Slide 9 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
die tür
B
die Tür

Slide 10 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
der Schrank
B
der schrank

Slide 11 - Quiz


mein name ist otto.
A
mein ist otto.
B
Mein name ist otto.
C
Mein Name ist Otto.
D
Mein Name ist otto.

Slide 12 - Quiz


Das ist mein Fernseher!
A
Das ist mein Fernseher!
B
das ist mein Fernseher!
C
Das ist Mein Fernseher!
D
Das ist mein fernseher!

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

De woorden DE, HET en EEN zijn:
A
lidwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
eigennamen

Slide 15 - Quiz

Geslacht van zelfstandige naamwoorden
mannelijk (m)
der
vrouwelijk (v)
die
onzijdig (o)
das
meervoud (mv)
die 

Slide 16 - Slide

Handige regeltjes.......

Slide 17 - Slide

der (mannelijk)


  • mannelijke personen
  • mannelijke dieren
  • mannelijke beroepen
  • dagen
  • maanden
  • dagdelen
  • jaargetijden

die (vrouwelijk)


  • vrouwelijke personen
  • vrouwelijke dieren
  • vrouwelijke beroepen
  • woorden op -e / -heit /          -keit / -ung / -ion / -ei / -ität

Slide 18 - Slide

das (onzijdig)


  • veel 'het'-woorden in het Nederlands
  • verkleinwoorden (-chen)

die (meervoud)


  • woorden in het meervoud

Slide 19 - Slide

DER (m)
DIE (v)
DAS (o)
DIE (mv)
Haus
Bett
Toilette
Fenster
Küche
Herbst
Stühle
Häuser

Slide 20 - Drag question

.... Toilette
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

.... Sofas
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

... Küche
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

.... Freund
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

.... Tische
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

.... Fenster
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Hoofdregels... en de rest?
Deze regels kunnen je helpen om te bepalen of een zelfstandig naamwoord in het Duits der, die of das is.

De lidwoorden van andere woorden waar geen regel toegepast kan worden, moet je bij het woord erbij leren.
Bv. de tuin = der Garten

Ga deze oefenen op de volgende slides.

Slide 27 - Slide

... Stuhl
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

... Schrank
A
der
B
die
C
das

Slide 29 - Quiz

... Fernseher
A
der
B
die
C
das

Slide 30 - Quiz

... Tür
A
der
B
die
C
das

Slide 31 - Quiz

... Tisch
A
der
B
die
C
das

Slide 32 - Quiz

... Sofa
A
der
B
die
C
das

Slide 33 - Quiz

Snap je dit?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 34 - Poll

Maak nu nog de andere LessonUp bij Kapitel 7:

Wörter K7 


Slide 35 - Slide