Lesson Four Theme 4

1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


  • Taking the register (roll call)
  • Learning goals
  • Social Media Fail
  • What do you need?
  • Homework check
  • Giving instructions
  • Let's get down to work (exercises)
  • Homework

Slide 2 - Slide

  • Kijkvaardigheid oefenen
  • Wanneer je deze gebruikt
  • Hoe je deze maakt

Slide 3 - Slide

Social Media Fails

Slide 4 - Slide

What's wrong?
Sun was in my eyes, but LOL my new favourite picture

Slide 5 - Slide

iPad      workbook      binder          pen         airpods
                       B                              and pencil

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Grammar recap

Gebiedende wijs
          Meneer Touwslager         

Slide 9 - Slide

object
pronouns

Slide 10 - Slide

Object pronouns
  • Je gebruikt 'object pronouns' niet als onderwerp van de zin, maar als lijdend of meewerkend voorwerp
  • Je gebruikt 'object pronouns' als vervanging van personen, dieren of dingen
  • Hierdoor hoef je minder te schrijven
  • Je gebruikt 'object pronouns' ook na voorzetsels

Slide 11 - Slide

Object pronouns
  • We heard mister Sebel sing last week.
  • We heard him sing yesterday.
  • I did my homework yesterday.
  • I did it yesterday.
  • She bought a present for them.
  • Give it back to her.

Slide 12 - Slide



Persoonlijke voornaamwoorden
(onderwerp)

I (ik)
you (jij)
he (hij)
she (zij)
it (het)
we (wij)
you (jullie)
they (zij)



Persoonlijke voornaamwoorden
(niet-onderwerp)

me (me)
you (jou)
him (hem)
her (haar)
it (het)
us (ons)
you (jullie)
them (hen)
object pronouns

Slide 13 - Slide

demonstrative
pronouns

Slide 14 - Slide

Herhalen: this/that/these/those
  • Om iets aan te wijzen gebruik je aanwijzende voornaamwoorden.

  • Het Engels kent er 4:                                         
  1. this        
  2. that                                             
  3. these       
  4. those

Slide 15 - Slide

Herhalen: this/that/these/those


  • this > 1 (voorwerp) dichtbij
  • that > 1 (voorwerp) verweg

  • these > 2 of meer (voorwerpen) dichtbij
  • those > 2 of meer (voorwerpen) verweg
Wanneer gebruik je welke?

Slide 16 - Slide

can('t)
hele werkwoord

Slide 17 - Slide

Can(n't) + hele werkwoord
  • Om aan te geven dat je iets wel of niet kan/kunt doen gebruik je can('t) + hele werkwoord (= infinitive)

  • I can speak 7 languages.
  • They can sing beautifully.
  • She can't help you right now.
  • We can't do our homework today.

Can't 
voluit geschreven = cannot

Slide 18 - Slide

Giving instructions

Slide 19 - Slide

How to make a PB&J
 Write down the instructions for making a peanutbutter and jelly sandwich


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Lesson 3: Listening & Watching
Listen: Making muesli bars

Do: Exercise 36, page 30, Workbook B            

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Exercise 36 (page 31)
3 - 4 - 5

Slide 24 - Slide

Lesson 3: Listening & Watching
Study: Vocabulary 4.3

Do: Exercise 38, page 32, Workbook B            

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Exercise 38 (page 31)
  1. nuts
  2. Heat up
  3. Add
  4. Bake
  5. burn
  6. a bit
  7. taste

Slide 27 - Slide

sweet
healthy
bake
cut
cooker
salt
smell
crisps
fruits and vegetables
heat up
honey
knife
nose
cake

Slide 28 - Drag question

Lesson 3: Listening & Watching

Do: Exercise 39+40, page 32+33, Workbook B

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Exercise 39 (page 32)
  1. 15 minuten
  2. Niet waar
  3. a
  4. c
  5. Damian laat de sardientjes en de chocolade verbranden.
  6. Nee, ze zegt wel dat het fantastisch is, maar ze trekt een vies gezicht en schudt nee.

Slide 31 - Slide

Exercise 40 (page 33)
  1. true
  2. true
  3. false
  4. false
  5. true

Slide 32 - Slide

Leren:
- vocab 4.1+4.2, page 134, Workbook B
- vocab 4.3, page 135, Workbook B
- phrases writing, page 136, Workbook B
- gebiedende wijs       
- aanwijzende voornaamwoorden
- object pronouns       
- can + infinitive

Slide 33 - Slide

Thanks for your attention
      Wait for            Push your chair         Throw away
      the bell             under the table            your litter

Slide 34 - Slide