Verwijswoorden

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord.
 Of naar een groepje woorden in de tekst. 
Of zelfs naar een hele zin.
Meestal staat dat woord of groepje woorden één regel eerder. Maar soms moet je verder terugkijken.


1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord.
 Of naar een groepje woorden in de tekst. 
Of zelfs naar een hele zin.
Meestal staat dat woord of groepje woorden één regel eerder. Maar soms moet je verder terugkijken.


Slide 1 - Slide

Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Sharon
B
woont
C
zij
D
Nederland

Slide 2 - Quiz

Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Waar verwijst zij naar?
A
Sharon
B
woont
C
hij
D
Nederland

Slide 3 - Quiz

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Vanessa
B
Ghana
C
land
D
dat

Slide 4 - Quiz

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Waar verwijst dat naar?
A
Vanessa
B
Ghana
C
Nederland
D
komt

Slide 5 - Quiz

Ik heb zin in de pauze, Dan ga ik een croissant kopen.
Wat is hier het verwijswoord?
A
ik
B
dan
C
pauze
D
zin

Slide 6 - Quiz

Ik heb zin in de pauze. Dan ga ik een croissant kopen.
Waar verwijst dan naar?
A
croissant
B
in de pauze
C
zin
D
dan

Slide 7 - Quiz

Ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Ik
B
straks
C
wat
D
daarom

Slide 8 - Quiz

Ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Waar verwijst daarom naar?
A
dat ik dorst heb
B
gesport
C
en
D
ik

Slide 9 - Quiz

Weet je nu wat verwijswoorden zijn?
A
Ja!
B
Nee
C
Een beetje

Slide 10 - Quiz

Noem een verwijswoord.

Slide 11 - Mind map