basisklas fictie

Fijn dat je er bent!


Pak je Ipad


1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1,2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fijn dat je er bent!


Pak je Ipad


Slide 1 - Slide

  • Fictie en non-fictie
  • Personages

Slide 2 - Slide

Leerdoel
- Ik weet het verschil tussen fictie en non-fictie, realistisch en fantasie en weet wat een klassieker is.

Slide 3 - Slide

Fictie - Non fictie

Slide 4 - Slide

De krant.

A
fictie
B
non-fictie

Slide 5 - Quiz

De Donald Duck

A
fictie
B
non-fictie

Slide 6 - Quiz

Een interview

A
fictie
B
non-fictie

Slide 7 - Quiz

het boek "De regels van drie"

A
fictie
B
non-fictie

Slide 8 - Quiz

Wat is het doel van
non-fictie?

Slide 9 - Open question

Wat is het doel van
fictie?

Slide 10 - Open question

Harry Potter
is
A
realistisch
B
non-fictie
C
fantasieverhaal

Slide 11 - Quiz

de klassieker
Iets wat lang geleden gemaakt is, maar nog steeds mooi gevonden wordt.

Slide 12 - Slide

Lezen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide



Fijn dat je er bent!

Slide 15 - Slide

  • Hoofdpersonen en                   
                                   bijfiguren
  • Personages

Slide 16 - Slide

Leerdoel
- Ik weet het verschil tussen een hoofdpersoon en bijfiguur.

- Ik kan uitleggen wat smaak is.

Slide 17 - Slide

Personages

Hoofdpersonen
Bijfiguren

Slide 18 - Slide

Smaak

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Slide

Planning boek
- 18 april moet je boek uit zijn
(lees het! Ik kan je vragen stellen)
- Wie het boek uit heeft, mag tijdens de les de opdracht maken.
- Na de meivakantie lever je de opdracht in.

Slide 22 - Slide

Lezen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide



Fijn dat je er bent!

Slide 25 - Slide

  • Plaats, tijd en sfeer

  • perspectief

Slide 26 - Slide

Leerdoel
- Ik kan herkennen waar en wanneer gebeurtenissen zich afspelen.

- Ik kan verschillende soorten perspectief herkennen.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Perspectief

  • ik - perspectief
  • hij/zij - perspectief
  • wisselend - perspectief

Slide 29 - Slide

inleven en meeleven
inleven = je kunt je voorstellen hoe een personage zich voelt

meeleven = je wilt dat het goed gaat met een persoon

Slide 30 - Slide