2/2 lezen, tekstdoelen h5 ster-uur 1hv

Lezen
Tekstdoelen
H5
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Lezen
Tekstdoelen
H5

Slide 1 - Slide

Planning

  • Korte activiteit
  • Instructie/quiz
  • Oefenen 
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Spelen met woorden: raadsels
Geef iedereen de kans om het raadsel op te lossen: roep je geen antwoorden door de klas, maar doe je het in je hoofd.
  • Lees eerst het raadsel en probeer hem in je hoofd op te lossen (schrijf je antwoord eventueel even in je schrift op)
  • Schrijf je antwoord in de volgende sheet.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens.

Slide 3 - Slide

Wat heeft maar een oog en kan niks zien?

Slide 4 - Mind map

Naald

Slide 5 - Slide

Wat heeft een hond wat geen enkel ander dier heeft?

Slide 6 - Mind map

Puppies

Slide 7 - Slide

Waarom kan een knuffelbeer geen honger hebben?

Slide 8 - Mind map

Omdat hij gevuld is.

Slide 9 - Slide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kun je hoofdzaak, bijzaak en kernzinnen in een tekst herkennen
  • kan je de inleiding, het midden en het slot van een tekst herkennen en benoemen
  • heb je geoefend met het bepalen van het onderwerp (oriënterend lezen) en het deel onderwerp (globaal lezen)
  • heb je geoefend met zoeken lezen en precies lezen
  • heb je geoefend met begrijpend lezen
  • kun je tekstdoelen herkennen en benoemen

Slide 10 - Slide

Wat zijn de drie functies van tekstdelen waar veel teksten uit bestaan? (tip: I-M-S)

Slide 11 - Mind map

Functies tekstdelen
Inleiding: de schrijver noemt het onderwerp van de tekst en wil de
interesse van de lezer wekken. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld:
• een gebeurtenis beschrijven;
• een mening over het onderwerp geven;
• een vraag over het onderwerp stellen.
Midden: gaat per alinea in op een deelonderwerp van het onderwerp. Tekstverbanden om het een lopende tekst te maken!
Slot: de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren,
bijvoorbeeld:
• de belangrijkste informatie uit de tekst kort samenvatten;
• een conclusie trekken;
• de vraag uit de inleiding beantwoorden


Vaak hebben ze een vaste structuur!

Slide 12 - Slide

Inleiding
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



Slide 13 - Slide

Slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Ook dit kan op verschillende manieren. Een schrijver kan:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Wat wordt er bedoeld met hoofdzaak en bijzaak?

Slide 16 - Mind map

Wat wordt er bedoeld met kernzinnen?

Slide 17 - Mind map

Alineaopbouw

De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

Er zijn ook andere mogelijkheden:
• Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
• De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
• De kernzin staat in het midden van de alinea.
• Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

Slide 18 - Slide

Hoofdzaak, bijzaak, kernzin, overige zinnen
De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. 
  • Meestal staat de kernzin aan het begin of het einde van een alinea.
  • De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

De belangrijkste zaken in een tekst noem je de hoofdzaken
Minder belangrijke zaken als uitleg, toelichting en voorbeelden noem je bijzaken.
Hoofdzaken staan vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding of het slot!

Slide 19 - Slide

Kernzin - alinea
  • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
  • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
  • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
  • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
  • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zi



Slide 20 - Slide

Kernzin
Voorbeelden plaats kernzin in de alinea

Mevrouw Hooi houdt veel van koffie. Zij drinkt zeker zes koppen koffie per dag en het liefst Nespresso. Koffie van vers gemalen bonen vindt zij ook lekker. Dan wel het liefst van Australian.

De vorige lessen hebben de leerlingen gewerkt aan woordenschat h3 en h4. Daar zat een link in naar lezen h4; de signaalwoorden of verbindingswoorden voor woordraadstrategieën.  Daardoor beginnen de leerlingen beter voorbereid aan lezen h4.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Hoe bepaal je het onderwerp van een tekst?
Welke leesstrategie/leesmanier gebruik je hiervoor?

Slide 23 - Mind map

Onderwerp- oriënterend lezen 
• Geeft aan waar de tekst over gaat; het onderwerp
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.


Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
• de titel
• plaatje(s) bij de tekst
• tussenkopjes
• andere opvallende delen
 En je leest de eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)!

Slide 24 - Slide

Hoe bepaal je het deelonderwerp van een tekst?
Welke leesstrategie/leesmanier gebruik je hiervoor?

Slide 25 - Mind map

Deelonderwerp - globaal lezen
Deelonderwerpen behandelen verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. 
Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

Stappenplan
  • Zoek het onderwerp van de alinea; waar gaat deze alinea over?
  • Let op tussenkopjes in de tekst
  • Bekijk de alinea-indeling
  • Lees de eerste zin en de laatste van iedere alinea 
  • Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp
  • Lees niet te snel, neem de tijd


Slide 26 - Slide

Wat wordt er bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 27 - Mind map

Hoofdgedachte
Lezen: de hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
  • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
--> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 28 - Slide

Verschil hoofdgedachte en kernzin
De hoofdgedachte is één mededelende zin (dus géén vraag); een samenvatting van de hele tekst in één zin
Die moet je zelf bepalen en kan je niet uit de tekst halen.

De kernzin is de zin die het belangrijkste  van een alinea weergeeft. Meestal de eerste of laatste zin van de alinea.
De kernzin staat al in de tekst en kan je zo overschrijven.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Wat is een tekstverband/signaalwoord en waar worden die voor gebruikt?
Geef een voorbeeld van een tekstverband met bijbehorend signaalwoord

Slide 31 - Mind map

Tekstverbanden - signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.

Ze helpen je bij het beantwoorden van vragen en het schrijven van goede zinnen en teksten. 
Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens
Je kan ze gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken



Slide 32 - Slide

Tekstverbanden - signaalwoorden
Kennen = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden
Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
- toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
- toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
- inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


Slide 33 - Slide

Tekstverband - signaalwoord
Tekstverband = het verband van een tekst
--> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
Signaalwoorden = een woord dat een signaal geeft
--> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

Slide 34 - Slide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• chronologisch verband



• opsommend


• tegenstellend


• toelichtend (voorbeeld)





Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger, later, nu, vervolgens,  terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort --> ook jaartallen en data!

• ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, (nog), verder, ten slotte, en, niet alleen

• maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant... aan de andere kant

• zo, als, zoals, denk aan, neem nou, bijvoorbeeld




Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 38 - Open question

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 39 - Open question