Dictoglos

Dictoglos
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dictoglos

Slide 1 - Slide

Doel
- Oefenen met luisteren
- Oefenen met aantekeningen maken
- Oefenen met samenwerken
- Oefenen met zinnen maken

Slide 2 - Slide

Dictogloss
  • 1e keer --> alleen luisteren
  • 2e keer --> aantekeningen maken
  • In drietallen bespreken wat jullie hebben gehoord
  • Het verhaaltje schrijven.
  • Eén persoon uit het groepje, leest het verhaal voor. 

Slide 3 - Slide

Ronde 1
De docent leest het verhaal 
en iedereen luistert.

Slide 4 - Slide

Ronde 2
Maak aantekeningen.

Schrijf niet precies wat je hoort, maar belangrijke woorden.

Slide 5 - Slide

Opdracht 1
  • Bespreek in drietallen wat jullie hebben gehoord. Hiervoor kun je naar je aantekeningen kijken. 
timer
2:00

Slide 6 - Slide

Opdracht 2
Schrijf samen het verhaal. Per drietal één verhaal!
Let op de volgorde van de zin. 
Je mag vragen stellen over de volgorde, maar niet over de inhoud van het verhaal. 

Hoe maak je ook alweer een zin?

Slide 7 - Slide

De basis van een zin
1= wie of wat (onderwerp)
2= doet, doen (het werkwoord)
3= extra informatie
 





1
2
3
Ik
 ga
naar school.

Slide 8 - Slide

Het water in de rivieren staat hoog.
Dit is niets nieuws.
Het komt bijna elk jaar voor in Nederland.
Rivieren en meren kunnen overstromen.




Controle


Klopt het met jouw tekst?
Heb je alle belangrijke informatie?
Wat ben je vergeten?

Slide 9 - Slide

1. wie of wat
Onderwerp: wie of wat

Wie: Mijn tante woont in Amsterdam.

Wat: De school is in Amstelveen. 



Slide 10 - Slide

1. Jan loopt naar school.
2. Ik heb een broer en een zus.
3. De zoon heet David.
4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal.
6. Het is mooi weer. 

2. Het werkwoord

Slide 11 - Slide

een werkwoord:
* praat over een actie; iets wat je doet
* stopt vaak met ...-en

Slide 12 - Slide

1. Jan loopt naar school.
2. Ik heb een broer en een zus.
3. De zoon heet David.
4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal.
6. Het is mooi weer

3. Extra informatie: waar, wat, hoe

Slide 13 - Slide

Vraagzin
Bij een vraagzin staat het werkwoord of het vraagwoord (waar, wanneer, hoe) op nummer 1.

Slide 14 - Slide

Voorbeelden
1. Heb je een nieuwe fiets?
2. Wanneer heb je school?
3. Kom je naar mijn verjaardag?
4. Hoe heet de docent?
5. Mag ik naar de wc?

Slide 15 - Slide

Opdracht 2
Schrijf samen het verhaal. 
Let op de volgorde van de zin. 
Je mag vragen stellen over de volgorde, 
maar niet over de inhoud van het verhaal.
timer
10:00

Slide 16 - Slide

Controle
Dit is de originele tekst.

Klopt het met jouw tekst?
Heb je alle belangrijke informatie?
Wat ben je vergeten?

Slide 17 - Slide

Terugblik op de les
- wat ging goed?
- voorbeeld 

- wat was moeilijk?
- waarom?

Slide 18 - Slide