Verkleinwoorden - het diminutief

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Verkleinwoorden - het diminutief

Pluralis en uitzonderingen

de jongen - het jongetje - de jongetjes

de boom - het boompje - de boompjes

y en a, e, o, u

de baby - het baby'tje 

de oma - het omaatje

Wat is een verkleinwoord voor 'huis'?

1. huisje
2. huiskes
3. huisjes
4. huisen

Hoe verklein je 'boom'?

1. boompjes
2. boomen
3. boomkes
4. boompje

Wat is een verkleinwoord voor 'tafel'?

1. tafelen
2. tafeltjes
3. tafeltje
4. tafelkes

Hoe maak je 'bloem' kleiner?

1. bloemen
2. bloemkes
3. bloempjes
4. bloempje

Wat is het verkleinwoord voor 'stoel'?

1. stoeltje
2. stoelen
3. stoeltjes
4. stoelkes

Een kleine koning = een...

1. koningje
2. koninkje
3. koningetje

Een kleine bal = een...

1. balletje
2. baletje
3. baltje
4. balje

Oefen samen

Maak de domino

klaar? Maak oefening 1.4 op de laptop

Aan het werk

Laptop

www.coutinho.nl/zichtbaarnederlands

1. Het substantief

1.4 Het diminutief