2.8. Bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel

Bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel
bn en vz
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel
bn en vz

Slide 1 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord

  • Uitleg bijvoeglijke naamwoorden en oefenen 
  • Uitleg stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en oefenen



Slide 2 - Slide

Lesdoel

  • Je weet wat een bijvoeglijk naamwoord is en wat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is.
  • Je kan een bijvoeglijk naamwoord en een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord op de juiste manier schrijven.
  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord herkenning en benoemen in zinnen.


Slide 3 - Slide

Ik weet nu al wat een bijvoeglijk naamwoord en een voorzetsel is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Bijvoeglijk naamwoord
  • Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.   

De blauwe schoen.


Slide 5 - Slide

Dian schreef een keurige mail.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
schreef
B
een
C
keurige
D
Dian

Slide 6 - Quiz

Het oude huis staat op een berg.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
oude
B
berg
C
staat
D
huis

Slide 7 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
  • Meestal staat het bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord, maar soms staat het er ook los van.   

Die leuke klas is van mij.  Die klas is leuk


Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Het bijvoeglijk naamwoord kent een vorm zonder -e en een met -e:  

Die leuke klas is van mij.  Die klas is leuk
Een nieuw huis, het nieuwe huis, de nieuwe huizen


Slide 9 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Bij het Frans en Duits moet je eerst kijken of het zn enkelvoud of meervoud, mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. Daarna kun je het bn correcht schrijven:

une petite fille, un petit école, les petites filles, les petits écoles
ein kleiner junge, ein kleines Mädchen, die kleinen jungen, die kleinen Mädchen


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat zijn voorbeelden van stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden?
A
Lieve, drukke, mooi
B
Ijzeren, gouden, wollen

Slide 12 - Quiz

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
  • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal het zelfstandig naamwoord gemaakt is. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt op -en. 

Een zilveren ring


Uitzondering: Als het bewerkt materiaal is, schrijf je alleen het woord.
De tas is van plastic.
Het is een plastic tas. Dus geen plasticEN tas. 

    Slide 13 - Slide

    1. Een gouden kettinkje.
    2. De drukke hond.
    In welke zin staat een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
    A
    Zin 1
    B
    Zin 2

    Slide 14 - Quiz

    Wij hebben thuis een eiken tafel en een rieten dak. Wat zijn stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden?
    A
    Thuis en dak
    B
    Eiken en rieten
    C
    hebben en tafel

    Slide 15 - Quiz

    Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
    Je kunt ook een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
    Het eten is aangebrand
     Het aangebrande eten.

    Je schrijft het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk.

    Slide 16 - Slide

    Het schilderij is gestolen.
    Het ... schilderij.

    Slide 17 - Open question

    Het huis is afgebrand.
    Het ... huis.

    Slide 18 - Open question

    Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
    • Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal het zelfstandig naamwoord gemaakt is. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt op -en. 

    Een zilveren ring


    Uitzondering: Als het bewerkt materiaal is, schrijf je alleen het woord.
    De tas is van plastic.
    Het is een plastic tas. Dus geen plasticEN tas. 

      Slide 19 - Slide

      Het voorzetsel 
      • Een woord is een voorzetsel als je het kunt plaatsen vóór de kast of vóór de vakantie:
      onder, boven, naast, in, tegen, op, aan de kast
      in, tijdens, vanwege, gedurende de vakantie

      • Je vindt een voorzetsel: 
      - aan het begin van een zinsdeel: Nazrin / springt / in de gymzaal / over het paard.
      - aan het begin van een deel van een zinsdeel: Op het dak van het huis / lagen / honderd zonnepanelen. 

      Let op: Ik /  ruim /  mijn kamer / op. --> op is géén VZ, maar een stukje van het scheidbaar werkwoord 'opruimen'. 

        Slide 20 - Slide

        In welke twee delen kun je het zinsdeel 'op het dak van het huis' opdelen?

        Slide 21 - Open question

        Noem zelf nog een aantal voorzetsels die je voor 'de kast' en 'de vakantie' kunt plaatsen.

        Slide 22 - Open question

        Ik snap de leerstof:
        😒🙁😐🙂😃

        Slide 23 - Poll