§2.3 De grondwet van 1848 -1

1 / 35
next
Slide 1: Map
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Map

Leerdoelen:
Aan het eind:
1.  kun je uitleggen wie Willem I, Willem II en Thorbecke waren;
2. Kun je een omschrijving geven van de grondwet van 1848;
3. weet je te verwoorden of jij voor -of tegenstander van het censuskiesrecht bent.

In totaal kun je 10 punten verdienen!

Slide 2 - Slide

Begin van het koninkrijk
  • Situatie tot 1795: Nederland wordt geregeerd door regenten en vorsten en vooral stadhouder Willem V. In 1795 vallen de Fransen o.l.v. Napoleon binnen, Willem V vlucht naar Engeland (zie plaatje) en Nederland wordt een Franse provincie.

  • Situatie 1813 tot 1848: In 1813 worden de Fransen weggejaagd en de zoon van Willem V wordt de nieuwe koning. Hij noemt zichzelf Willem I. 

Hoe reageerde het volk op de komst van Willem I?
Op volgende dia filmpje 'Willem I komt aan in Scheveningen'
(+4 min.)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Staatsinrichting in tijd van Willem I
In de grondwet van 1830 staat:
  • Koning = staatshoofd + regeringsleider.
  • Minister = dienaar van de koning, de koning kon hem ontslaan.
  • Parlement weinig macht

Kortom, geen democratie en Willem I was een autoritaire dictator (alleenheerser)!

Slide 5 - Slide

Liberalen
1840: Willem I wordt opgevolgd door zoon Willem II.

In Europese landen komt de politieke stroming 'het liberalisme' (= meer vrijheden) op.

De liberalen starten in Frankrijk de Franse Revolutie, de Franse koning wordt onthoofd. En ook in Duitsland wordt de koning afgezet. Veel andere koningen in Europese landen worden nu ook bang. En hoe reageert onze koning Willem II in 1848? 



Bekijk filmpje in volgende dia (3:04)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

 Grondwetswijziging  1848
Koning Willem II gaat over 1 nacht ijs!
Willem II zegt: "U ziet voor u een man, die van zeer conservatief binnen 24 uur veranderd is in zeer liberaal!

In de grondwetswijziging van 1848  (geschreven door Thorbecke) geeft Willem II de politieke macht aan het volk.

'De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk'
Wat betekent deze laatste zin? Zie filmpje in volgende dia (+ 2 min.) met daarna quizvragen


Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video


Koning Willem II liet in 1848 een levensgroot schilderij van zichzelf in de  Eerste Kamer ophangen. Hij zei daarbij tegen de Eerste Kamerleden:
“Door de nieuwe Grondwet kan ik niet meer bij u komen, daarom wil ik u mijn portret geven, dan ben ik altijd bij u”. 

Wat was de reden dat koning Willem II deze uitspraak deed?
Door de nieuwe Grondwet van 1848 .........
A
mocht de koning alleen nog maar Tweede Kamerleden benoemen.
B
verloor de koning veel politieke macht.
C
was de koning geen voorzitter meer van de Eerste Kamer.
D
werd de koning lid van het parlement.

Slide 10 - Quiz

De vrouw van koning Willem II schrijft in een brief:
"Willem heeft de opdracht gegeven voor een grondwetswijziging. Deze opdracht heeft de steun van het volk en is precies op het juiste moment gegeven. Daarom is de onrust afgenomen."

In welk jaar heeft koning Willem II de opdracht uit de bron gegeven?

Slide 11 - Open question

Koning Willem II (zie hiernaast) was lange tijd tegen een nieuwe grondwet die ervoor zou zorgen dat burgers meer politieke invloed kregen.

Tóch gaf de koning Willem II in 1848 aan Thorbecke de opdracht om een nieuwe grondwet te schrijven.

Waardoor veranderde koning Willem II van gedachten?
A
Er vonden revoluties plaats in een aantal Europese landen.
B
Er vonden revoluties plaats in de koloniën van Nederland.
C
Lenin leidde een revolutie in Rusland.
D
Troelstra leidde een revolutie in Nederland.

Slide 12 - Quiz

Vanaf 1848 wordt jaarlijks een troonrede voorgelezen aan de Staten-Generaal.

Wie is vanaf 1848 politiek verantwoordelijk voor de inhoud van de troonrede?
A
de Eerste Kamer
B
de Koning
C
de ministers
D
de Tweede Kamer

Slide 13 - Quiz

De onschendbaarheid van de koning betekende dat over de koning geen discussie mocht ontstaan. Als hij iets fout deed, waren de ministers verantwoordelijk.
......... moest dan de ministers erop aanspreken.

Wat moet op de stippellijntjes staan?
A
De gemeenteraad
B
De Provinciale Staten
C
Het Parlement
D
De Eerste Kamer

Slide 14 - Quiz

Waarom hebben we eigenlijk een grondwet? Kortom, was is het doel?

Volgende dia filmpje 'clipphanger' (1:20) met daarna 4 quizvragen

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

In 1848 heeft Thorbecke de grondwet geschreven. Thorbecke schreef: 'de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.'

Thorbecke was ...
A
Liberaal
B
Conservatief
C
Confessioneel
D
Socialist

Slide 17 - Quiz

In de Nederlandse Grondwet van 1848 werd het volgende artikel opgenomen: de Koning is onschendbaar.

Wat betekent ‘de Koning is onschendbaar’ in de praktijk?
A
De koning heeft de bevoegdheid om zelfstandig politieke beslissingen te nemen.
B
De koning moet aftreden als hij het vertrouwen van het parlement verliest.
C
Het kabinet bepaalt welk personeel de koning voor zijn huishouden mag aannemen.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.

Slide 18 - Quiz


Op de munt ontbreekt een deel van de naam van een koning. 
Welke naam ontbreekt? 
A
Willem I, Koning der Nederlanden
B
Willem II, Koning der Nederlanden
C
Willem III, Koning der Nederlanden
D
Geen van de genoemde koningen is juist

Slide 19 - Quiz

Het belangrijkste artikel in de grondwet van 1848 is artikel 1.

Wat staat in artikel 1?
A
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.
B
De regering dient zorg te dragen aan onderwijs.
C
Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.
D
De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid.

Slide 20 - Quiz

Bekijk het plaatje.
Je ziet de Tweede Kamer omstreeks .....x...... Rechts de (lege)stoel van de koning.

Welk jaartal hoort bij .....X..... te staan?
A
1840
B
1860

Slide 21 - Quiz

0

Slide 22 - Video

Twee uitspraken:
I. Voor 1813 was Nederland een republiek, na 1813 een monarchie.

II. 'Constitutie' is een ander woord voor regering.
A
Alleen uitspraak I is juist
B
Alleen uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 23 - Quiz

Welke uitspraak is ONJUIST?
A
Willem II was de koning van Nederland op het moment van de grondwet van 1848.
B
In 1813 veranderde Nederland van een republiek in een monarchie.
C
In 1848 was Nederland al een parlementaire democratie, maar werd toen ook een constitutionele monarchie
D
Alle uitspraken zijn juist

Slide 24 - Quiz

Een oude examenvraag.
Hiernaast zie je een tekening van rellen in Amsterdam in 1848.

De gebeurtenis op de tekening leidde tot een politieke verandering in Nederland in 1848.

Welke politieke verandering wordt bedoeld?
A
het afschaffen van de constitutionele monarchie
B
het aftreden van koning Willem II
C
het invoeren van een nieuwe grondwet
D
het oprichten van politieke partijen

Slide 25 - Quiz

In verschillende Nederlandse steden staat een standbeeld van de politicus Thorbecke, zoals hiernaast in Zwolle. Ook zijn er straten, parken en scholen naar hem vernoemd. Hij was blijkbaar een belangrijk politicus.
Geef een historische reden waarom Thorbecke nog steeds als een belangrijk politicus wordt gezien:

Slide 26 - Open question

Censuskiesrecht
In de grondwet (1848) is het volk de baas. Het volk mag de Tweede Kamer kiezen.

Maar alleen als je man was en een flink bedrag kon betalen! (11% kon dus stemmen)

Slide 27 - Slide

Het parlement is de baas
Thorbecke gaf het parlement (Eerste en Tweede kamer) de hoogste macht.

Parlement kreeg:
  • controlerende macht:  - recht van enquete (onderzoek doen)
                                                       - recht van interpellatie (in discussie gaan)

  • wetgevende macht:     - wetten maken
                                                             Aleen Tweede Kamer krijgt:
                                                              - recht van amendement (wetsvoorstellen wijzigen)
                                                              - recht van initiatief (wetsvoorstellen indienen)

Zometeen hierover nog een quizvraag.
                                                                                                             


Slide 28 - Slide

Onderwijs in grondwet 1848
Tot 1848: Alleen openbare scholen toegestaan, dus geen vrijheid van onderwijs (= voorbeeld van een klassiek grondrecht)

Na 1848: Katholieken en protestanten mogen ook hun 'bijzondere scholen' (scholen met den Bijbel)  stichten, maar krijgen nog geen financiele steun van de overheid. Dat is pas vanaf 1917
Hierna: enkele quizvragen.

Slide 29 - Slide


Uit een toespraak van Thorbecke (1844):
De wet die ik wil invoeren, is een wet die alleen volwassen mannen die veel belasting betalen, het recht geeft om te stemmen. 
Iemand beweert dat de wet die Thorbecke al in 1844 wilde invoeren, past bij de nieuwe Grondwet van 1848.
Is deze bewering juist?
A
Ja, want Thorbecke geeft aan dat hij algemeen kiesrecht wil invoeren.
B
Ja, want Thorbecke geeft aan dat hij censuskiesrecht wil invoeren.
C
Nee, want Thorbecke geeft aan dat hij algemeen kiesrecht wil invoeren.
D
Nee, want Thorbecke geeft aan dat hij censuskiesrecht wil invoeren.

Slide 30 - Quiz

Twee uitspraken:

I: Het parlement heeft recht van interpellatie. Dit is een voorbeeld van een controlerende macht.

II: Alleen de Eerste Kamer heeft het recht van amendement.
A
Alleen uitspraak I is juist
B
Alleen uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 31 - Quiz

Welk soort school was tot aan de grondwet van 1848 alleen toegestaan?
Hierna: filmpje 'samenvatting' (+1 min) + daarna een opdracht.
A
Een katholieke school
B
Een protestante school
C
Een openbare school
D
Geen van de genoemde scholen is juist.

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video

Zet de cijfers 1 t/m 4 onder mekaar. Benoem daarna vier gebeurtenissen die je hebt geleerd in deze les en zet deze vier gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde:

Slide 34 - Open question

Kun jij antwoord geven op de leerdoelen?
Aan het eind:
1. kun je uitleggen wie Willem I, Willem II en Thorbecke waren;
2. Kun je een omschrijving geven van de grondwet van 1848;
3. weet je te verwoorden of jij voor -of tegenstander van het censuskiesrecht bent.


Slide 35 - Slide