H3 Spelling H5 Lastige leestekens

H5 spelling
Wanneer gebruik je een komma, een dubbele punt en aanhalingstekens?
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

H5 spelling
Wanneer gebruik je een komma, een dubbele punt en aanhalingstekens?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ben je nog steeds zo moe?
B
Als je nu niet ophoudt, stuur ik je weg.
C
Hij moet rennen want, zijn bus komt eraan.
D
Neem je ook koffie, brood en melk mee?

Slide 6 - Quiz

2. Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 7 - Quiz

1. Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 8 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Ik haal morgen wel boodschappen en bloemen.
B
In mijn auto heb ik nog wel wat brood, drinken en fruit.
C
Hoe komt het dat je de toets zo slecht gemaakt hebt?
D
Hij gaat niet dus, moet zijn zusje het maar doen.

Slide 9 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens?
A
Als jij niet gaat wil ik ook niet.
B
Ik heb hoofdpijn dus ik blijf thuis.
C
Waarom eet jij nooit bananen?
D
Hoe groot is jullie auto.

Slide 10 - Quiz

(Leestekens en spaties)
De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."

Slide 11 - Quiz

In welke zin kloppen de leestekens niet?
A
Neem je ook koffie, brood, en melk mee?
B
Ik ga morgen vragen hoe ik dit moet oplossen.
C
Waarom ga je niet lekker voetballen?
D
Kun je me uitleggen hoe ik dit op moet lossen?

Slide 12 - Quiz

Waar staan de leestekens goed?
A
Hallo pap, je bent op vakantie hoor.
B
Hallo pap, je bent op vakantie hoor
C
Hallo pap: je bent op vakantie hoor.
D
Hallo pap je bent op vakantie hoor

Slide 13 - Quiz

Kies het juiste leesteken op de plaats van de *:
Ik ga echt geen boeken van Harry Potter lezen * ik vind die verhalen veel te onwaarschijnlijk.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt

Slide 14 - Quiz

Waar staat de komma goed?
A
Ik hou van , pizza's en patat.
B
Inmiddels heb ik al verschillende continenten bekeken: Afrika Azië, en Amerika.
C
Ik post iedere dag een foto, en wil dan zoveel mogelijk likes.
D
Ik ben blij dat de vakantie voorbij is, want ik wil mijn vriendinnen weer zien.

Slide 15 - Quiz

Wanneer gebruik je een komma?
A
Tussen twee persoonsvormen.
B
Tussen onderling verwisselbare BN.
C
Voor onderschikkende voegwoorden, als je een pauze hoort.
D
Voor en na een bijstelling.

Slide 16 - Quiz

Een komma zet je ...
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Tussen twee verbindingswoorden
C
Tussen twee moeilijke woorden
D
Tussen delen van een opsomming

Slide 17 - Quiz

Welke zin, met komma, is juist geschreven?
A
Als, ik een vraag heb steek ik mijn hand op
B
Als ik een vraag heb, steek ik mijn hand op
C
Als ik een vraag heb steek ik mijn hand op,
D
Als ik een vraag heb steek, ik mijn hand op

Slide 18 - Quiz

Achter welk woord moet een dubbele punt worden gezet?
nadat ik twee volle borden lasagne gegeten had en geen boe of bah meer kon zeggen zei mijn zusje ik lust nog wel een toetje


A
gegeten
B
had
C
zusje
D
zeggen

Slide 19 - Quiz

Komma
Welke is juist?
A
Ik heb niet zoveel zin in school maar, ik moet gaan.
B
Patricia, Albert, Gerard, en ik zijn geweldig.
C
Ik woon bij mijn moeder, maar in het weekend bij mijn vader.
D
Ik ben op school, maar anders zou ik mee zijn gegaan.

Slide 20 - Quiz

Wanneer gebruik je géén komma?
A
Anne, geef mij eens een nieuwe pen.
B
We kopen eerst fruit, en daarna pas snoep.
C
Dieter is gek op pizza, want hij komt uit Italië.
D
Als jij opschiet, zijn we nog op tijd.

Slide 21 - Quiz

Waar moet de komma?
'Omdat hij er niet was gebeurde er weinig.'
A
Omdat, hij...
B
hier hoeft geen komma
C
...niet, was...
D
...was, gebeurde...

Slide 22 - Quiz

Waarom staat er een dubbele punt in de zin?

Mijn moeder vraagt: "Weet je zeker dat je dit aantrekt?"
A
er volgt een opsomming
B
er volgt een verklarende opmerking
C
er volgt een citaat

Slide 23 - Quiz

Waar is de dubbele punt goed geplaatst?
A
Er zijn 2 mogelijkheden: rood of blauw.
B
Er zijn: 2 mogelijkheden, rood of blauw.

Slide 24 - Quiz

30. In welke zin staan de dubbele punt en aanhalingstekens goed?
A
‘Bij die ijscokraam kun je nu asperge-ijs kopen, zei Ellen.’
B
‘Bij die ijscokraam kun je nu asperge-ijs kopen,’: zei Ellen.
C
Ellen zei ‘Bij die ijscokraam kun je nu asperge-ijs kopen.’
D
Ellen zei: ‘Bij die ijscokraam kun je nu asperge-ijs kopen.’

Slide 25 - Quiz

Komma
Welke is juist?
A
Ik heb niet zoveel zin in school maar, ik moet gaan.
B
Patricia, Albert, Gerard, en ik zijn geweldig.
C
Ik woon bij mijn moeder, maar in het weekend ga ik naar mijn vader.
D
Ik ben op school,maar anders zou ik echt mee zijn gegaan.

Slide 26 - Quiz

De dubbele punt.

Na een dubbele punt ...

A
komt er een zin die een toelichting geeft op het voorafgaande
B
komt er een argumentatie om je gelijk te halen
C
komt er een opsomming
D
komt na een voegwoord

Slide 27 - Quiz

In welke zin is de komma NIET juist gebruikt?
A
Als het mogelijk is, zou ik graag een interview bij u afnemen.
B
Ik schrijf deze brief, omdat ik voor school een interview bij iemand moet afnemen.
C
Ik moet voor school een interview bij iemand afnemen, en daarom stuur ik u deze brief.
D
De vragen die ik voor het interview heb bedacht, zou ik graag aan u willen stellen.

Slide 28 - Quiz

Bij diarree voel je je meestal niet erg ziek * toch moet je wel oppassen voor uitdroging.
A
komma
B
puntkomma
C
dubbele punt

Slide 29 - Quiz

Wanneer gebruik je GEEN komma?
A
Tussen twee persoonsvormen
B
Voor 'en' in een opsomming
C
Na een naam of uitroep aan het begin van een zin
D
Voor verbindingswoorden

Slide 30 - Quiz

Alle leestekens (dubbele punt, aanhalingstekens en punt) staan goed in deze zin:

Milan vertelt thuis: ''dat hij weer een lolly heeft gewonnen.''
A
waar
B
niet waar fout = dubbele punt
C
niet waar fout = aanhalingstekens
D
niet waar fout = dubbele punt + aanhalingstekens

Slide 31 - Quiz

Wanneer gebruik je een dubbele punt?
A
Als je een citaat aankondigt
B
Als je iets gaat uitleggen
C
Voor een opsomming
D
Voor voegwoorden

Slide 32 - Quiz

Na een dubbele punt schrijf je in principe altijd een.....
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 33 - Quiz