Hoofdstuk 2: de vervoeging van Engelse werkwoorden

Programma

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Programma

Slide 1 - Slide

LEERDOEL:
Ik kan Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen in de Nederlandse taal. 

Slide 2 - Slide

Engelse werkwoorden die in het Nederlands gebruikt worden.

Slide 3 - Mind map

Vervoeging Engelse werkwoorden

Slide 4 - Slide

Basisregel
De ik-vorm van een Engels werkwoord maak je door -en van het werkwoord af te halen:
 relaxen – relax
 e-mailen – e-mail
 !!!!!Soms moet je alleen een -n verwijderen: 
racen – race
 timen – time.     
 --> vanwege uitspraak! 

Slide 5 - Slide

Let op!
Als het woord in het Engels eindigt op een dubbele medeklinker, schrijven we een enkele medeklinker (basketballen – basketbal), tenzij dit een andere uitspraak veroorzaakt (paintballen – paintball).

Slide 6 - Slide

Dus hoe doen we dat?
Engelse werkwoorden vervoeg je net als Nederlandse zwakke werkwoorden.

1. In de tegenwoordige tijd enkelvoud schrijf je ik-vorm, ik-vorm + t of het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: basketbal, basketbalt, basketballen.

2. In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord gebruik je ‘t (e) x - f (o) k s ch (aa) p. Het gaat daarbij om de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en). Bijvoorbeeld: – mixen, ik mix, hij mixt, ik mixte, ik heb gemixt
– gamen, ik game, hij gamet, ik gamede, ik heb gegamed





Slide 7 - Slide

Let op!
Soms krijg je een uitspraakprobleem wanneer je Engelse werkwoorden vervoegt.
Je behoudt dan soms de "e" om dit te voorkomen. 
Kijk maar eens:
Racen - stam = rac. 
Verleden tijd = racete, want racte klinkt niet goed. 

Slide 8 - Slide

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
De computer crashed tijdens de les
B
De computer crasht tijdens de les
C
De computer crashet tijdens de les
D
De computer crash't tijdens de les

Slide 9 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 10 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
De leerling stresste tijdens de toetsweek
B
De leerling streste tijdens de toetsweek
C
De leerling stressde tijdens de toetsweek
D
De leerling stresde tijdens de toetsweek

Slide 11 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Gisteren racede ik naar huis
B
Gisteren racte ik naar huis
C
Gisteren racete ik naar huis
D
Gisteren racde ik naar huis

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën?
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen?
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 14 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen?
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 15 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 16 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Bob logt in en downloadt een document.
B
Bob logd in en download een document.
C
Bob logt in en download een document.
D
Bob logt in en downloat een document.

Slide 17 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij heeft de hele dag gegamed.
B
Hij heeft de hele dag gegamet.
C
Hij heeft de hele dag gegamt.
D
Hij heeft de hele dag gegamd.

Slide 18 - Quiz

Welke stelling is waar?
A
Engelse werkwoorden vervoeg je anders dan Nederlandse.
B
Engelse werkwoorden gebruik je eigenlijk niet in het Nederlands.
C
De dubbele medeklinker aan het eind wordt altijd weggehaald.
D
De stam van een Engels werkwoord maak je door -en van het werkwoord af te halen.

Slide 19 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij game't de hele dag.

Slide 20 - Quiz

Ik .... (appen) mijn beste vriend gisteren.

Slide 21 - Open question

Mijn vader ........ (managen) vroeger altijd alles.

Slide 22 - Open question

Zijn vriend (relaxen) gisteren bij hem thuis.

Slide 23 - Open question

Hoeveel fout had je in de laatste 14 vragen?

Slide 24 - Open question