9. Tarea 4

Hoy en la clase de español
  • La evaluación (Tim y Anne)
  • Tarea 4: los verbos 
  • Repaso
  • SO bespreken
  • Los deberes

1 / 36
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Hoy en la clase de español
  • La evaluación (Tim y Anne)
  • Tarea 4: los verbos 
  • Repaso
  • SO bespreken
  • Los deberes

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

¡El objetivo de la semana!
Ik ken de vervoegingen
van de regelmatige werkwoorden.
  • 3 vragen bedenken
  • 3 klasgenoten beantwoorden de vragen aan het einde van de les!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden schema
Controleer of je onderstaand schema nog in je schrift hebt staan.
Niet? Neem het dan opnieuw over!
- AR
-  ER
- IR
ik
yo
O
O
O
jij
AS
ES
ES
hij/ zij/ uw
él / ella/ usted
A
E
E
wij
nosotros
AMOS
EMOS
IMOS
jullie
vosotros
ÁIS
ÉIS
ÍS
zij/ u (meervoud)
ellos / ellas/ ustedes
AN
EN
EN

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan
werkwoorden vervoegen

1. Haal -ar, -er of -ir van het werkwoord af, nu heb je de stam.
2. Wat is het onderwerp van de zin? (yo, tú, él ...).
3. Bekijk wat de juiste uitgang is die bij dit onderwerp hoort. (kijk goed bij AR, ER of IR)
4. Plak de uitgang achter de stam.

Voorbeeld: Ella ______ (vivir) en una casa muy grande. 
1. Het is een ir werkwoord, de stam is viv
2. Het onderwerp in de zin is: Ella (zij)
3. Als je kijkt in het schema bij de ir werkwoorden staat er bij ella > e
4. viv + e = vive                        Het juiste antwoord is: Ella vive en una casa muy grande.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Weet jij het onderwerp in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes.
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
señor González

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
BAILO
CANTA
BAILAN
ESCUCHAS
TOCAMOS
ESCUCHÁIS
BAILA
HABLAN
CANTAMOS
ESTUDIÁIS
HABLAS

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
APRENDES
BEBES
CORREMOS
VENDEN
APRENDEMOS
VENDÉIS
BEBE
COMEMOS
VENDO
APRENDEN
COME
CORRE
BEBÉiS

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
COMPARTO
ESCRIBIMOS
COMPARTEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 10 - Drag question

This item has no instructions

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
bebo
habláis
come
vivimos
escriben
vivís
hablan
preguntamos
vives
vende
compran
escuchas
escucháis
vive
bebemos
compro
bailas
bailáis
leemos
habla
leen
escuchas
pregunto

Slide 11 - Drag question

This item has no instructions

Weet jij de betekenis van deze Spaanse werkwoorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
comer
bailar
hablar
vivir
cantar
tener
llevar
escuchar
escribir
estudiar
beber
ser
schrijven
hebben
dansen
drinken
praten
leven, wonen
luisteren
eten
zijn
studeren
zingen
dragen

Slide 12 - Drag question

This item has no instructions

Optioneel:
Wil je nog meer oefenen -AR-ER -IR werkwoorden?
1. Verbos -ar oefenen: klik hier
 2. Verbos -er oefenen: klik hier
3. Verbos -ir oefenen: klik hier

Overhoor alle werkwoorden door elkaar via Verbuga: klik hier
Kies bij werkwoorden voor: bailar, comer, vivir, estudiar, abrir en correr.
Kies bij tijden voor de presente.


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Tiene el pelo
A
liso
B
rizado

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Tiene
A
barba
B
bigote

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Lleva
A
una gris camiseta
B
gafas

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Lleva
A
una camiseta amarilla
B
una camisa amarilla

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Tiene los ojos
A
oscuros
B
claros

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Es ...
A
joven
B
mayor

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

... los ojos azules.
A
Es
B
Tiene
C
lleva

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

... un vestido rojo.
A
Es
B
Tiene
C
lleva

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

... inteligente.
A
Es
B
Tiene
C
lleva

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

... rubio.
A
Es
B
Tiene
C
lleva

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

... el pelo rubio
A
Es
B
Tiene
C
lleva

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

... unos vaqueros azules.
A
Es
B
Tiene
C
lleva

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het Spaanse onderwerp?
Noelia                     
Mis padres           
Miguel y tú          
Las casas               
Mi abuela y yo     
Ana y Sofía           
Mi hermano                

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat is het Spaanse onderwerp?
Noelia  = Ella                   
Mis padres  = Ellos         
Miguel y tú   = Vosotros
Las casas  = ellos        
Mi abuela y yo = nosotros (nosotras)
Ana y Sofía  = Ellas
Mi hermano  = Él   

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Klaar?
Kies
Optie 1
Optie 2
Woordenschat leren
Verdeel de woorden in kleine groepen. Bouw de woordjes op. Leer niet te veel in 1x.
Grammatica oefenen
Ga naar sites (via Teams) - Spaans - domein 1 - periode 3 - extra opdrachten.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Gans: Je vervoegt SER, TENER en LLAMARSE. 
Brug (5): Ga verder naar 12.
Dobbelstenen: Je mag nog een keer gooien.
Put (18): Helaas, ga terug naar start...
Gans in doornstruik (23): Ga terug naar 20.
Gevangenis (29): sla 2 beurten over.
Dode gans (35): Oei... je moet terug naar start!
(39): wie hier als eerst komt heeft gewonnen!
                              Para ganar hay que sacar el número exacto.
Juego de la oca
1. yo
2. tú
3. él / ella / usted
4. nosotros
5. vosotros 
6. ellos / ellas / ustedes

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Hablar en español
¿Quién comienza?           Wie begint?  
¿A quién le toca?              Wie is er aan de beurt? 
¿Me toca a mí?                   Ben ik aan de beurt?
Es tu turno.                          Het is jouw beurt.
Tira el dado.                        Gooi de dobbelsteen. 
(no) es correcto.                Dat klopt (niet).
¡Yo he ganado!                    Ik heb gewonnen!








yo / él / (naam)
sí / no
¡Vale! (oké)
Enhorabuena
(gefeliciteerd)

Slide 30 - Slide

casilla
¡El objetivo de la semana!
Ik ken de vervoegingen
van de regelmatige werkwoorden.
  • 3 vragen bedenken
  • 3 klasgenoten beantwoorden de vragen aan het einde van de les!

Slide 31 - Slide

This item has no instructions


Levántate si...

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Link

This item has no instructions

Slide 34 - Link

This item has no instructions

Slide 35 - Link

This item has no instructions

Slide 36 - Video

This item has no instructions