Blok 5 - 3 Grammatica 2KGT

Nederlands

Klas 2 KGT - 5.3 Grammatica
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands

Klas 2 KGT - 5.3 Grammatica

Slide 1 - Slide

Vandaag in deze les:
Lesafspraken 
Stillezen
Terugblik
Lesdoel
Huiswerk bespreken
Instructie Grammatica
Aan de slag

Slide 2 - Slide

Lesafspraken:
  • Je hebt respect voor elkaar en je omgeving
  • Je hebt de spullen op orde en huiswerk gemaakt
  • Je hebt de aandacht bij de les en bent stil wanneer nodig
  • Bij samenwerken werk je zachtjes
  • Wil je iets vragen of zeggen, steek dan je hand op
  • Tassen op de grond, jassen en telefoon in kluisje
  • Geen eten/drinken/kauwgom

Slide 3 - Slide

Stillezen
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Terugblik
  • Schrijfopdrachten: inleverdatum 12 april
  • Fictie: Stiefkind
  • Toets gaan we nog bespreken

Slide 5 - Slide

Lesdoel
  • Je kunt bijwoordelijke bepaling benoemen.
  • Je kunt het mvw dat begint met een voorzetsel voor in een zin benoemen.
  • Je kunt wederkerende voornaamwoorden in een zin benoemen.
  • Je kunt het wederkerig voornaamwoord in een zin benoemen.

Slide 6 - Slide

Huiswerk bespreken
1. Een geheim moet je nooit aan een ander doorvertellen.

2. Ze hebben de bezoekers bij de ingang een plattegrond gegeven.

3. Luca heeft haar ouders gisteren een prachtige bos bloemen 

    geschonken.




Slide 7 - Slide

Huiswerk bespreken
4. Door het slechte weer rotten de appels.





5. Die grootouders geven hun kleinkinderen met liefde een lening.

6. Deze oefening heb ik jullie met behulp van de computer 

    uitgelegd.



Slide 8 - Slide

Huiswerk bespreken
7. De was hangt aan de lijn te drogen.

8. Hij heeft ons een consumptie aangeboden.

9. Wanneer bieden jullie mij een drankje aan?

10. Waarom doe jij ons dit aan?

Slide 9 - Slide

Grammatica
Bijwoordelijke bepaling (bwb): vertellen meer over een gebeurtenis of handeling in de zin.
Gebruik vragen als: waar - wanneer - hoe - waardoor - waarmee.
Begint meestal met een voorzetsel.
Kunnen ook zinsdelen zijn die je makkelijk weg kunt laten, zoals ook, wel, niet en toch.

Slide 10 - Slide

Aan de slag
Opdracht 2 (218), theorie + 3 (219)

Deze maak je online en is het huiswerk voor de volgende les.

Slide 11 - Slide

In hoeverre heb jij het idee dat je deze leerstof hebt begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Ik vond deze les....
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll