Dinsdag 9 mei

Nederlands
Dinsdag 9 mei
09.45 - 10.30 
Lezen en de boekopdracht

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Dinsdag 9 mei
09.45 - 10.30 
Lezen en de boekopdracht

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning
Donderdag 11 mei 
Toets Lezen 

Woensdag 17 mei 
Boekopdracht inleveren 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Laten we samen kijken naar wat voorbeelden van eerder gemaakte boekverslagen. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Dan gaan we nu door naar de toets voorbereiding. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag 
Ga aan de slag met de oefentoets. Deze gaan we straks gelijk nabespreken.


timer
15:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat komt er terug in de toets?
§1 Woordbetekenis vinden

Soms lees je een woord waarvan je de betekenis niet kent. Je kunt dan een woordraadstrategie gebruiken om de betekenis van het woord te ontdekken. De drie woordraadstrategieën: een synoniem, een omschrijving en een voorbeeld zoeken.


Slide 6 - Slide

1 Een synoniem zoeken
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Deze woorden noem je synoniemen. Zo is trottoir een synoniem van stoep.

Zo zoek je een synoniem
Kijk of in dezelfde zin een synoniem staat. Zo niet, lees dan ook de zin voor het moeilijke woord en de zin erna. Bij een synoniem gaat het om één woord dat dezelfde betekenis heeft als het onbekende woord.
- Amin transpireert in de zon. Hij rent over het voetbalveld en zweet enorm.

2 Een omschrijving zoeken
In een tekst kan ook een omschrijving van een moeilijk woord staan. Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord. Let op: bij een omschrijving worden meer woorden gebruikt en bij een synoniem wordt maar één woord gebruikt.
- Lotte houdt de waarheid hardnekkig vol, ze houdt vast aan wat ze gezegd heeft.

Zo zoek je een omschrijving
Omschrijvingen staan vaak tussen haakjes of tussen komma’s in dezelfde zin of in de zin ervoor of erna:
- Hidde werkt in de akkerbouw, een vorm van landbouw, waar hij mais en suikerbieten kweekt.

3 Een voorbeeld zoeken
Soms kun je moeilijke woorden begrijpen door de voorbeelden die genoemd worden:
- Yoesra verzamelt haar tekengerei (potloden, wasco en stiften) om verder te werken aan haar kunstwerk.

Zo zoek je een voorbeeld
• Er komt vaak een voorbeeld na de volgende woorden: zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van.
- In het ziekenhuis werken veel specialisten, bijvoorbeeld een oogarts en een chirurg.
• Voorbeelden staan vaak na een dubbele punt, tussen haakjes of tussen komma’s.
- Tijdens biologie hadden we het over het gebruik van onze zintuigen: zien, horen, proeven, voelen en ruiken.

Lukt het niet om de betekenis van een moeilijk woord te vinden in de tekst? Gebruik dan een (online) woordenboek.
§2 Het onderwerp
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van een tekst. Je kunt het onderwerp in één of een paar woorden zeggen, bijvoorbeeld haaien of hippe games.

Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan begrijp je de tekst beter als je hem helemaal gaat lezen. Als je het onderwerp van een tekst wilt weten, is het niet nodig om de tekst helemaal te lezen. Je leest de tekst dan alleen oriënterend.

Slide 7 - Slide

Zo lees je oriënterend
Bekijk de tekst:
Lees de titel.
Kijk naar de afbeeldingen bij de tekst.
Lees de titels die boven tekstgedeeltes staan. Die titels noem je tussenkopjes.
Kijk of woorden anders gedrukt zijn, bijvoorbeeld vet, schuin, GROOT of gekleurd.
Let op woorden die vaker gebruikt worden.
Lees de eerste alinea (het eerste stukje) van de tekst. Soms is die vetgedrukt.
Als je de tekst oriënterend hebt gelezen, kun je het onderwerp vinden. Geef in één of een paar woorden antwoord op de vraag: waar gaat deze tekst over?

Het onderwerp van een kijk- of luisterfragment
Ook kijk- en luisterfragmenten hebben een onderwerp. Bij een kijk- of luisterfragment hoor je vaak in de inleiding (het begin) wat het onderwerp van het fragment is. Let op: in een nieuwsprogramma komen vaak meerdere onderwerpen voor.

Zo vind je het onderwerp van een kijk- of luisterfragment
Let op de titel van het programma of het filmpje.
Luister goed naar de eerste zinnen van het programma of filmpje.
Let op woorden die vaker gebruikt worden.
Geef antwoord op de vraag: waar gaat dit programma of filmpje over?
Welke leesstrategie gebruik je als je van elke alinea de eerste en de laatste zin leest?
A
globaal lezen
B
oriënterend lezen
C
precies lezen

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

De meeste … worden behandeld in het middenstuk van een tekst of fragment.
A
alinea's
B
deelonderwerpen
C
onderwerpen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een synoniem voor snackbar?
A
ijssalon
B
restaurantje
C
café

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

§ 3 Hoofdgedachte
Je kunt het belangrijkste van een tekst of een programma in één zin samenvatten.

Die ene zin noem je de hoofdgedachte. Om de hoofdgedachte te vinden, moet je de tekst precies lezen: je leest de tekst dan goed van de eerste zin tot en met de laatste zin.

Bijvoorbeeld:
Bij het onderwerp ‘plastic’ kan de hoofdgedachte zijn: Plastic zorgt voor steeds meer zwerfafval.

Slide 11 - Slide

Zo vind je de hoofdgedachte
Bepaal het onderwerp van de tekst: waar gaat de tekst over?
Lees de tekst precies.
Kijk aan het begin en het eind van de tekst of de hoofdgedachte daar al staat.
Geef in één zin antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?

§4 Tekstdoelen en tekst soorten
Een schrijver van een tekst wil iets bereiken met zijn tekst. Hij heeft een tekstdoel. Er zijn vijf tekstdoelen, maar je leert er nu drie: informeren, instrueren en overtuigen.


Slide 12 - Slide

Zo vind je het tekstdoel
Bedenk wat het belangrijkste is wat de schrijver met de tekst wil bereiken.
Bekijk met welke tekstsoort je te maken hebt. Lees je bijvoorbeeld een nieuwsbericht of een gebruiksaanwijzing?



Tekstdoel: Informeren
A
Dat je iets te weten komt.
B
Dat je iets moet doen.
C
Dat je een mening overneemt.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Tekstdoel: instrueren
A
Dat je iets te weten komt.
B
Dat je iets moet doen.
C
Dat je een mening overneemt.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Tekstdoel: instrueren
A
Dat je iets te weten komt.
B
Dat je iets moet doen.
C
Dat je een mening overneemt.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Tekstdoel: overtuigen
A
Dat je iets te weten komt.
B
Dat je iets moet doen.
C
Dat je een mening overneemt.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

§ 5 inleiding, middenstuk en slot
Om een tekst te begrijpen, is het handig om te weten hoe een tekst in elkaar zit. Een goede tekst bestaat meestal uit drie delen.

1. inleiding 
2. middenstuk
3. slot

Slide 17 - Slide


Het eerste deel van een tekst is de inleiding. Hierin maak je kennis met het onderwerp. Vaak gebeurt dat met een voorbeeld of een grappig verhaaltje.

Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst. Daarin staat de meeste informatie. Het middenstuk bestaat meestal uit meerdere losse stukjes tekst (alinea’s).

Het laatste stukje van een tekst is het slot. Hierin wordt het belangrijkste uit de tekst vaak kort herhaald.
Let op: nieuwsberichten hebben vaak geen slot.
Ook kijk- of luisterfragmenten hebben vaak een inleiding, een middenstuk en een slot.
§ 6 Deelonderwerpen
Een tekst is meestal verdeeld in een inleiding, een middenstuk en een slot. In het middenstuk staat de meeste informatie over het onderwerp. Vaak is het middenstuk van een tekst verdeeld in aparte stukjes. Die stukjes noem je alinea’s.

In het middenstuk van een tekst worden verschillende deelonderwerpen behandeld.

Slide 18 - Slide

Zo vind je deelonderwerpen
Bedenk welke alinea’s over hetzelfde deel van het onderwerp gaan. Lees daarvoor de tekst globaal: je leest dan de eerste en laatste zin van elke alinea.

Ook kijk- of luisterfragmenten hebben deelonderwerpen. Deze ontdek je door goed te luisteren. Vaak wordt een nieuw deelonderwerp duidelijk aangekondigd door degene die het programma presenteert.
§7 Stappenplan lezen
Stap 1: Oriënterend lezen

Stap 2: Globaal lezen

Stap 3: Precies lezen

Stap 4: Bijna klaar

Slide 19 - Slide

Stap 1: Oriënterend lezen
Door oriënterend te lezen, vind je het onderwerp van de tekst. Bij oriënterend lezen hoef je niet de hele tekst te lezen. Oriënterend lezen doe je zo:

Bekijk de tekst:
- Lees de titel.
- Kijk naar de foto's en plaatjes bij de tekst.
- Lees de tussenkopjes (titels van alinea's).
- Kijk of er woorden zijn die anders gedrukt zijn.
Lees het eerste stukje (de eerste alinea) van de tekst. Soms is dat vetgedrukt.
Geef in een paar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? Het antwoord dat je geeft, is het onderwerp van de tekst.
Stap 2: Globaal lezen
Door globaal te lezen, vind je de deelonderwerpen van de tekst. Je weet dan alvast een beetje waar de tekst over gaat. Globaal lezen doe je zo:

Bedenk welke alinea de inleiding is (vaak de eerste alinea). Omcirkel deze alinea.
Bepaal welke alinea het slot is (vaak de laatste alinea). Omcirkel deze alinea. De rest van de alinea’s vormt dan het middenstuk.
Vind de deelonderwerpen van het middenstuk. Hiervoor lees je van elke alinea van het middenstuk de eerste en de laatste zin. Zet strepen om duidelijk te maken welke alinea’s bij elkaar horen en dus over hetzelfde deelonderwerp gaan.
Stap 3: Precies lezen
Door precies te lezen, weet je uiteindelijk precies waar de tekst over gaat. Je leest de tekst dan helemaal, van het begin tot het eind. Precies lezen doe je zo:

Onderstreep woorden die je niet kent en probeer de betekenis van de woorden met een woordraadstrategie (of met een woordenboek) te vinden.
Schrijf per alinea in een paar woorden op waar deze alinea over gaat.
Noteer het tekstdoel.
Noteer de tekstsoort.
Stap 4: Bijna klaar
Onderstreep de hoofdgedachte van de tekst of schrijf die in je eigen woorden op (de hoofdgedachte is één zin waarin duidelijk wordt wat je na het lezen van de tekst over het onderwerp weet).
Dat was het voor vandaag, morgen gaan we verder!

Goed gedaan en tot morgen! 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions