2hv Les 1 + 2 samen 26-05

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Le lundi 26 mai

Plan du cours

1. Les buts du cours

2. Rappel de la grammaire I: les verbes en -ir

3. Grammaire II: de onvoltooid verleden tijd

4. Travail en autonomie

5. Doelen bereikt?

1. Les buts du cours

Kennis

-Je hebt de uitspraak van de woordjes "apprendre 4" geoefend. 

-Je kan een werkwoord op -ir vervoegen.

-Je kan een werkwoord in de onvoltooid verleden tijd vervoegen.

Werkwoorden op IR
Tu _________ un livre. (choisir)

1. choisis
2. choisissons
3. choisit
4. choisissez

Werkwoorden op IR
Elle ________ bien à l'école. (réussir)

1. réussis
2. réussissent
3. réussit
4. réussissons

Werkwoorden op IR
Vous ________ rapidement. (rougir)

1. rougissons
2. rougissent
3. rougis
4. rougissez

Wat gebeurt er bij werkwoorden met IR in de Passé-Composé?

1. ir wordt i
2. er gebeurt niks
3. ir wordt é
4. ir wordt u

2. Grammaire I: rappel

De regelmatige werkwoorden op -IR. (Stam +uitgang). Rougir 

Je rougis                              J'ai rougi

Tu rougis                              Tu as rougi

Il/elle/on rougit                  Il/elle/on a rougi

Nous rougissons               Nous avons rougi

Vous rougissez                   Vous avez rougi

Ils/elles rougissent            Ils/elles ont rougi

3. La prononciation des mots

Prends ton livre à la page 118 et lis les mots "apprendre 4". 

4. Le travail du jour

Ensemble

Nous faisons les exercices  Écouter : 12(k)+ 13(k) +15(K)

En autonomie

Tu fais les exercices 10, 16A + B + C + D 

Havo:  10, 16A + B + C 

4a. Grammaire II: Imparfait 

Je gebruikt deze tijd om te vertellen hoe iets was in het verleden. Volg de 3 stappen: 

1.  Neem de nous-vorm in de présent: Bijv.: nous chantons

2. Haal "ons" van het werkwoord af. Dit is de stam. Bijv.: chant-

3. Voeg de uitgangen van de imparfait aan de stam. 

-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient.             "être" is een uitzondering.

4b. Grammaire II: Imparfait

Onderwerp	Uitgang	Voorbeeld
Je	- ais	Je parl ais
Tu	- ais	Tu parl ais
Il / Elle / On	- ait	Elle parl ait
Nous	- ions	Nous parl ions
Vous	- iez	Vous parl iez
Ils / Elles	- aient	Ils parl aient

Tu as atteint les buts ?

Kennis

-Je hebt de uitspraak van de woordjes "apprendre 4" geoefend.

-Je kan een werkwoord op -ir vervoegen.

-Je kan een werkwoord in de onvoltooid verleden tijd vervoegen.

3. Grammaire I: uitleg

De regelmatige werkwoorden op -IR. (Stam +uitgang). Rougir 

Je rougis

Tu rougis

Il/elle/on rougit

Nous rougissons

Vous rougissez

Ils/elles rougissent               Passé-composé: il a rougi