Les H1.3

Telefoon?

Voor aanvang van de les in de kluis of op eigen risico in de bak.



Binnen is beginnen! 

- pen, rekenmachine en schrift op tafel. 
- begin in stilte met de theorie lezen van bladzijde: 18 t/m 21
Onderstreep lastige woorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Telefoon?

Voor aanvang van de les in de kluis of op eigen risico in de bak.



Binnen is beginnen! 

- pen, rekenmachine en schrift op tafel. 
- begin in stilte met de theorie lezen van bladzijde: 18 t/m 21
Onderstreep lastige woorden

Slide 1 - Slide

Programma 
  • Terugblik vorige les 
  • Doelen van deze les 
  • Uitleg paragraaf 1.3
  • 10 minuten in stilte aan het werk
  • Bespreken vraag van de week 
  • Aan het werk (keuze) 
  • Afronding van deze les 

Slide 2 - Slide

Welk begrip moet op plek 'A' en 'B'? 
Je vult dit zo in. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Doelen van deze les 
  • Je kunt uitleggen waarom het nodig is om prioriteiten te stellen.
  • Je kunt uitleggen wat het betekent dat de meeste goederen schaars zijn.
  • Je kunt het verschil tussen welvaart en welzijn uitleggen.
  • Je kunt prijsveranderingen berekenen in procenten en als indexcijfers.

  • Je weet wat we bedoelen met de groeifactor (par 1.2) en je kan hiermee rekenen. 


Slide 5 - Slide

Wat doe je als eerste? 
Je hebt misschien wel oneindig veel wensen, 
maar je kunt niet alles in één keer doen. 
Je moet keuzes maken: prioriteiten stellen 

Slide 6 - Slide

Waarom moet je prioriteiten stellen?

Als je behoeften wil vervullen dan heb je een middel nodig. In de meeste gevallen is dit tijd of geld. Deze middelen zijn er niet vanzelf: je moet jezelf ervoor inspannen. Dit noem je schaars.  Hoe meer behoeften je kunt vervullen hoe hoger je welvaart is. 


Voorbeeld prioriteiten stellen
Als je een nieuwe telefoon wil van 650 euro dan heb je het middel geld nodig. Dit bereik je door te gaan werken, maar dan moet je tijd inleveren. Hoeveel tijd wil je inleveren om dat geld te bemachtigen? 

Slide 7 - Slide

Wanneer is iets schaars? 

  1. Het is beperkt beschikbaar 
  2. Het is alternatief aanwendbaar 

Slide 8 - Slide

Welvaart

Welke behoeften kun je allemaal vervullen?

Graadmeter: inkomens.  
Welzijn 

Je kijkt ook naar je gehele kwaliteit van leven. 

Graadmeter: heb je vrienden, ben je gezond, voldoende vrije tijd en een veilige leefomgeving?

Slide 9 - Slide

Sade woont in Appingedam. Dit is middenin het gaswingebied in Groningen. Hierdoor heeft zij geregeld last van aardbevingen.
Dit heeft invloed op haar...
A
Welvaart
B
Welzijn
C
Welvaart en welzijn
D
Geen van beiden

Slide 10 - Quiz

Wat is een indexcijfer?
Een indexcijfer is een makkelijke manier om verschillende jaren met het basisjaar te vergelijken. Het basisjaar is altijd 100.


In dit voorbeeld kun je de procentuele stijging met het basisjaar heel makkelijk uitrekenen. Je doet dit door het indexcijfer in dat jaar - het indexcijfer in het basisjaar te doen. 
Voorbeeld 2018 ten opzichte van basisjaar
2018 = 97
2014 = 100

(nieuw - oud) : oud x 100%
(97 - 100) : 100 x 100 = -3% daling 
Voorbeeld 2015 ten opzichte van basisjaar
2015 = 102
2014 = 100

(nieuw - oud) : oud x 100%
(102 - 100) : 100 x 100= 2% stijging

Slide 11 - Slide



Hoeveel is de procentuele stijging of daling
in 2016 ten opzichte van het basisjaar?
Berekening
2016 = 105
2014 = 100

105 - 100 = 5% stijging
A
5% stijging
B
5% daling
C
105% stijging
D
105% daling

Slide 12 - Quiz

Vergelijk je niet
met het basisjaar?

Je moet dan een extra stapje doen om de procentuele verandering uit te rekenen. Je doet dit met de formule van procentuele verandering: (nieuw - oud) : oud x 100% 
Voorbeeld 2018 ten opzichte van 2016
2018 = 97
2016 = 105

(nieuw - oud) : oud x 100%
(97 - 105) : 105 x 100 = -7,6% daling 

Slide 13 - Slide



Hoeveel is de procentuele stijging of daling
in 2017 ten opzichte 2016?
Berekening
2016 = 105 
2017 = 99

(nieuw - oud) : oud x 100%
(99 - 105) : 105 x 100% = -5,714285714285714 = -5,7% daling
A
5,7% stijging
B
5,7% daling
C
6% stijging
D
6% daling

Slide 14 - Quiz

Terugblik par. 1.2: groeifactor

Slide 15 - Slide

Met de groeifactor bereken je eenvoudig het nieuwe bedrag. 
Hoe bereken je de groeifactor?
Stap 1: kies voor optie A of B 
Optie A: er is een stijging in % 
percentage : 100 + 1 = groeifactor
Optie B er is een daling in %
percentage : 100
uitkomst - 1 = groeifactor

Stap 2: bedrag x groeifactor


Een auto kost op 1 juli €23.000. Per 1 augustus stijgt de prijs met 4%. 
a. Bereken de groeifactor 


b. Bereken de nieuwe prijs. 
Antwoord
4 : 100 = 0,04 
0,04 + 1 = 1,04
Antwoord
23.000 x 1,04 = 23.920 euro

Slide 16 - Slide

Met de groeifactor bereken je eenvoudig het nieuwe bedrag. 
Hoe bereken je de groeifactor?
Stap 1: kies voor optie A of B 
Optie A: er is een stijging in % 
percentage : 100 + 1 = groeifactor
Optie B er is een daling in %
percentage : 100
1 - uitkomst = groeifactor

Stap 2: bedrag x groeifactor


De gasprijs is op 1 juli €3,80 per kuub. Per 1 augustus daalt de gasprijs met 40%. 
a. Bereken de groeifactor 


b. Bereken de nieuwe prijs. 
Antwoord
40 : 100 = 0,40 
1 - 0,40 = 0,60
Antwoord
3,80 x 0,60 = 2,29 euro

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Aan het werk 


De komende 15 minuten gaat iedereen aan het werk met deze opdrachten. Je kunt nu geen vragen stellen of overleggen. 

Maak eerst opdracht 12, deze gaan we zo klassikaal bespreken. 
Maken: H1.3  opdrachten 4 t/m 12
timer
15:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Keuzewerk


Je kunt aan de slag met de volgende keuzes: 

  • Huiswerk maken H1.3 opdrachten: 4 t/m 12
  • Maken eigen samenvatting + rekenopdrachten 
  • Eigen keuze: in overleg met Tobias 
timer
10:00

Slide 21 - Slide

Afronding van deze les 
  • Je kunt uitleggen waarom het nodig is om prioriteiten te stellen.
  • Je kunt uitleggen wat het betekent dat de meeste goederen schaars zijn.
  • Je kunt het verschil tussen welvaart en welzijn uitleggen.
  • Je kunt prijsveranderingen berekenen in procenten en als indexcijfers.

  • Je weet wat we bedoelen met de groeifactor (par 1.2) en je kan hiermee rekenen. 


Slide 22 - Slide

Leg je boek op de stapel bij het verlaten van het lokaal. 
Hier mag je ook jouw schrift instoppen. 

Slide 23 - Slide