RTL AFSLUITENDE TOETS FASE 4

fase 4
afsluitende toets
DETAILHANDEL
1 / 40
next
Slide 1: Slide
EconomiePraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

fase 4
afsluitende toets
DETAILHANDEL

Slide 1 - Slide

Ik zorg dat mijn kennis en vaardigheden blijven groeien, zodat ik de taken in de winkel goed kan uitvoeren. Dit hoort bij je.........
A
taak
B
beroepshouding
C
functie
D
verantwoordelijkheid

Slide 2 - Quiz

Soorten cola bij elkaar of alle soorten chips bij elkaar in de schappen,
noem je:
A
producten bij elkaar plaatsen op product
B
producten bij elkaar plaatsen op merk
C
producten bij elkaar plaatsen op gebruik
D
mix van presentatievormen

Slide 3 - Quiz

De datum 11 juni 2025.
Op welke manieren kan ik dat noteren?
Schrijf 3 manieren op:

Slide 4 - Open question

Op welke hoogte is het
gouden schap?
A
bukhoogte
B
grijphoogte
C
reikhoogte
D
ooghoogte

Slide 5 - Quiz

Wat betekent FIFO?
1. Schrijf op waar de afkorting voor staat.
2. Leg uit wat je dan doet.

Slide 6 - Open question

Een groothandel......
A
Handelt met grote landen
B
Handelt met grote winkels
C
Handelt met grote producten
D
Handelt in grote aantallen

Slide 7 - Quiz

In welke winkelvorm koop je het volgende product:
Schep
A
Supermarkt
B
Tuincentrum
C
Speciaalzaak
D
Warenhuis

Slide 8 - Quiz

In welke winkelvorm koop je het volgende product:
WC-pot
A
Supermarkt
B
Tuincentrum
C
Bouwmarkt
D
Warenhuis

Slide 9 - Quiz

Massdisplay
Classdisplay

Slide 10 - Drag question

Semi-zelfbediening
Zelfbediening
Bediening

Slide 11 - Drag question

Traypack
Per stuk

Slide 12 - Drag question

Wat is een andere
naam voor streepjescode?

Slide 13 - Open question

Waarom maak je artikelen verkoopklaar?
A
om ze in een mooiere verpakking te stoppen
B
om ze mooi te kunnen presenteren
C
om ze af te kunnen stoffen
D
om ze te kunnen tellen

Slide 14 - Quiz

Bert heeft onder andere de (1)..................... om de boodschappen met de klanten af te rekenen. Het is zijn (2)................... dat het geld in zijn geldlade klopt. Wat hoort op de stippellijnen te staan?
A
(1) taak (2) taak
B
(1) taak (2)verantwoordelijkheid
C
(1) opdracht (2)taak
D
(1) verantwoordelijkheid (2) taak

Slide 15 - Quiz

Wat is de doelgroep van een speelgoedwinkel
A
opa's en oma's
B
kinderen
C
ouders met kinderen
D
mensen zonder kinderen

Slide 16 - Quiz

paskamer
vitrine
toonbank
presentatie 
wand

Slide 17 - Drag question

vrije looproute betekent
A
volgens een vaste route langs alle artikelen van een winkel
B
op een bepaalde manier word je geleid door de winkel (tussenpad/gangpad)
C
je kunt zelf kiezen welke kant je op gaat
D
je gaat gelijk naar de uitgang

Slide 18 - Quiz

Wat is een schappenplan?
A
Een plattegrond van een schap
B
Het aanvullen van de artikelen
C
De zichtbare voorkant van een artikel
D
Regels voor het aanvullen

Slide 19 - Quiz

reclame
folder
EAN-code
PLU code
ridder
spoor

Slide 20 - Drag question

Een voorbeeld van Non-food artikel is:
A
Bamisoep
B
Ijsjes
C
Wasmiddel
D
Kauwgom

Slide 21 - Quiz

Wat zou je doen als er iemand een buiten bewustzijn raakt?
A
EHBO erbij halen
B
Door feesten
C
EHBO erbij halen en Ambulance bellen
D
Even kijken of alles goed gaat

Slide 22 - Quiz

Mag je zomaar een broodje frikandel eten als winkelmedewerker?
A
Ja is toch lekker!
B
Nee, maar stiekem wel.
C
Ja, alleen als deze nog lekker warm is.
D
Nee, dit mag nooit. Daar zet je je baan/stage mee op het spel.

Slide 23 - Quiz

12. Het schap met shampoos begint steeds leger te raken. Alleen achterin staat nog een aantal flacons. Jij zet deze vooraan, waardoor het lijkt alsof het schap weer helemaal vol is. Hoe heet dit?
A
verticale presentatie
B
horizontale presentatie
C
spiegelen
D
facing

Slide 24 - Quiz

Wat voor soort houdbaarheidsdatum staat er op melk?
A
Ten minste houdbaar tot (THT)
B
Te gebruiken tot (TGT)
C
Ten minste te drinken tot (TDT)
D
Weg te gooien vanaf (WGV)

Slide 25 - Quiz

Kruidenafdeling
Fruitafdeling

Broodafdeling
Vleesafdeling

Slide 26 - Drag question

Sleep de naam naar het plaatje wat erbij hoort. 
rolcontainer
kledingrek
steekwagen
dolly
Magazijn -
wagen
Pompwagen

Slide 27 - Drag question

10. Je moet 3 pakken melk in het schap terugzetten. Bekijk de volgende 3 houdsbaarheidsdata. Welke datum zet je vooraan, in het midden en achteraan?
Vooraan
in het midden
achteraan
27-10-2014
20-10-2014
23-10-2014

Slide 28 - Drag question

11. Wat heb je nodig voor het schoonmaken van de schappen. 
Emmer en werkdoek
dweil 
afvalzak
veger en blik
Vakken schoonmaken

Slide 29 - Drag question

Traypack
Per stuk

Slide 30 - Drag question

paskamer
vitrine
toonbank
presentatie 
wand

Slide 31 - Drag question

Wat is een colli?
A
een verpakking
B
een brief die de chauffeur mee heeft
C
meerdere verpakkingseenheden
D
vracht

Slide 32 - Quiz

Wat is een vrachtbrief?
A
Daar staat op hoeveel dozen of pallets bij de levering zitten
B
Als er nieuwe artikelen worden geleverd
C
Een papier waarop staat welke artikelen in een verpakking zitten
D
Een bedrijf dat artikelen levert aan een ander bedrijf

Slide 33 - Quiz

Klaarmaken van goederen voor verzending

A
Inkoopafdeling
B
Verkoopafdeling
C
Magazijn
D
Geen werkzaamheden van de groothandel

Slide 34 - Quiz

Verkopen van producten
A
Inkoopafdeling
B
Verkoopafdeling
C
Magazijn
D
Geen werkzaamheden van de groothandel

Slide 35 - Quiz

Detailhandel verkoopt aan
A
Consumenten
B
Producenten
C
Groothandel
D
Scholen

Slide 36 - Quiz

Wat is een warehouse?
A
slaat producten voor andere bedrijven op
B
een winkel die een grote voorraad heeft
C
een distributie centrum
D
een supermarkt

Slide 37 - Quiz

''Producten die je kunt kopen in winkels, warenhuizen en supermarkten.''

Welk woord past hierbij?
A
verkoopmedewerker
B
kledingmaten
C
klanten
D
artikelen

Slide 38 - Quiz

Waarvoor gebruiken we
een palletwagen
in bijv. een supermarkt?
A
Om goederen mee te verplaatsen.
B
Om collega's mee te verplaatsen.
C
Om klanten mee te verplaatsen.
D
Om de karretjes mee te halen.

Slide 39 - Quiz

Jij bent vakken aan het vullen in de supermarkt. Een klant vraagt waar de koffie staat. Wat doe je?
A
zeggen dat je druk bent en het niet weet
B
je zegt: Daar in het tweede looppad.
C
Zoek maar even een collega van mij op, zeg je tegen de klant.
D
Je loopt mee met de klant en wijst de klant de koffie aan.

Slide 40 - Quiz