Oefentoets 1 Capítulo 5 Una vida Soleada

Capítulo 5 "Una vida soleada"
                  ¡Mucha suerte chicos y chicas! 
                                   Veel succes!                        1
1 / 55
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Capítulo 5 "Una vida soleada"
                  ¡Mucha suerte chicos y chicas! 
                                   Veel succes!                        1

Slide 1 - Slide

La clase de hoy 

La meta de la clase: het doel van les
De grammatica en de woordenschat opfrissen en die kunnen toepassen in de opdrachten.

Actividades:
- Grammaticale regels!!
- Jullie oefenen met de “wederkerende werkwoorden “presente” en presente perfecto".
- Jullie oefenen met de werkwoorden op -ecer - ocer -ucir “presente”.
- Jullie oefenen met de trappen van vergelijking
- Jullie oefenen met de werkwoorden met twee onregelmatigheden
- Jullie oefenen met de woordenschat van hoofdtuk 5.



                                                                    

Slide 2 - Slide

1.Gramática
De wederkerende werkwoorden in de Presente in het Spaans.

Slide 3 - Slide

Wederkerende werkwoorden:
Wat doe je met 'SE'
A
Niks
B
Vervoegen en achter het vervoegde ww zetten
C
Vervoegen en voor het vervoegde ww zetten
D
Die mag je weg laten

Slide 4 - Quiz

Wat is GEEN wederkerend werkwoord?
A
aburrirse
B
levantarse
C
bailar
D
bañarse

Slide 5 - Quiz

Vervoeg de wederkerende werkwoorden in de Presente in het Spaans.
1.Siempre......................................(dormirse/tú) escuchando la radio.
2.La chica del pelo rizado ...................................... (llamarse) Anniek
3.En nuestra asociación ...................................... (ocuparse-nosotros) de personas con discapacidad.
4. Sanne (irse) ...................................... antes de las cuatro de la tarde.
5. Si (alejarse/vosotros) ...................................... demasiado, avisad.

Slide 6 - Open question

In welke zin wordt een wederkerend werkwoord gebruikt? in de presente perfecto

A
me he desayunado
B
A las 7 de la mañana me levanto
C
A las 4 de la tarde voy a casa en bicicleta

Slide 7 - Quiz

Vervoeg levantarse in de ik-vorm
presente perfecto

Slide 8 - Open question

Vervoeg het ww tussen haakjes.
Yo (lavarse) _____ por la mañana.

Slide 9 - Open question

Vervoeg ducharse in de tú-vorm
presente perfecto

Slide 10 - Open question

Vervoeg vestirse in de nosotros vorm
presente perfecto

Slide 11 - Open question

Vervoeg het ww tussen haakjes.
Tú (poner) _____ un jersey.

Slide 12 - Open question

Vervoeg het ww tussen haakjes.
Fahd y Reinout (levantarse) ______ a las diez.

Slide 13 - Open question

Vervoeg het ww tussen haakjes.
Reinout (irse) ______de vacaciones mañana.

Slide 14 - Open question

2.Gramática
De “Presente” van de werkwoorden die eindigen op -ecer-ocer -ucir. 

Slide 15 - Slide

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
Yo ___________ (conducir) el coche
A
conduzco
B
conduco

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
La tienda _________ (ofrecer) rebajas
A
ofrezco
B
ofrece

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
nosotros ___________ (traducir) palabras
A
traducís
B
traducimos

Slide 18 - Quiz

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
Marwa ____________ (reconocer) a su artista favorita
A
reconoces
B
reconoce

Slide 19 - Quiz

Mi padre ___________ (rijden, besturen) el coche de mi abuela.
A
conduzque
B
conduce
C
conduse

Slide 20 - Quiz

De “Presente” van de werkwoorden die eindigen op -ecer-ocer -ucir. Vertaal de werkwoorden en geef de vervoeging.
1.Thomas se………………(parecer) a su madre.
2.Yo……………….. (agradecer) a mis padres por ser buenos conmigo.
3.Fahd y Senna no ………………… (conocer) a esos chicos.
4.Mi primo y yo siempre…………………..(conducir) con cuidado.
5. Julian y Tije …………………..(conducir) un BMW para ir a clases.

Slide 21 - Open question

3.Gramática
Vul de zinnen aan met de vergrotende trap van het bijvoeglijk naamwoord of werkwoord. 

Slide 22 - Slide

de trappen van vergelijking
De vergrotende en verkleinende trap:
- Je gebruikt de woorden más (meer) of menos (minder) en zet ze vóór het bijvoeglijk naamwoord.
- Na het bijvoeglijk naamwoord komt het woordje que.
Voorbeelden:
a) Mi casa es más grande que tu casa.
b) Su libro es menos interesante que mi libro. 

Slide 23 - Slide

¡Importante!
De volgende bijvoeglijke naamwoorden zijn onregelmatig in de vergrotende trap:
bueno/a wordt mejor (en dus niet más buen OF más mejor)
malo/a wordt PEOR (en dus niet más mal OF más peor)
Voorbeelden:
Mi hermano es mejor que yo en matemáticas.
(Mijn zus is beter dan ik in wiskunde)

Slide 24 - Slide

De stellende trap
- De stelende trap maak je met de woorden TAN (net zo) + bijvoeglijk naamwoord + COMO

Mi casa es tan bonita como tu casa. 

Slide 25 - Slide

Trappen van vergelijking
Jouw auto is net zo mooi als de mijne.
A
tanto bonito que
B
tan bonito que
C
tan bonito como
D
tanto bonito como

Slide 26 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling
Jouw cijfer is beter dan mijn cijfer
A
más buena que
B
mejor que
C
peor que
D
mucho bueno que

Slide 27 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling.
Amsterdam is minder grote dan Barcelona.
A
más pequeña que
B
menos pequeña que
C
más grande que
D
menos grande que

Slide 28 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling.
Een koffie is net zo duur als een thee.
A
tanto caro como
B
menos caro como
C
más caro que
D
tan caro como

Slide 29 - Quiz

Trappen van vergelijking
Kies de juiste vertaling
Een fiets is minder snel dan een motor.
A
menos rápida que
B
más rápida que
C
menos rápida como
D
tan rápida como

Slide 30 - Quiz

1. El móvil de Emily es ............................. mi móvil
(duurder dan)

Slide 31 - Open question

2. Mi tía es ........................... mi madre.
(even knap als)

Slide 32 - Open question

3. Mi hermano es.....................mi hermana.
(minder chaotisch dan)

Slide 33 - Open question

4. Los consejos de Mason son ....................... los consejos de Ana.
(beter dan)

Slide 34 - Open question

De werkwoorden met twee onregelmatigheden. 

Slide 35 - Slide

Wat zijn de 4 werkwoorden met twee onregelmatigheden?

Slide 36 - Open question

Vertaal: Hij zegt
A
yo digo
B
decis
C
dices
D
dice

Slide 37 - Quiz

Vertaal: sigues
A
hij volgt
B
jij volgt
C
jullie volgen
D
wij volgen

Slide 38 - Quiz

Vertaal: jullie volgen
A
seguís
B
sigues
C
siguís
D
sigo

Slide 39 - Quiz

Ik heb gezegd in het Spaans is:
A
yo digo
B
yo he decido
C
yo he dicho
D
yo estoy diciendo

Slide 40 - Quiz

Vervoeg: werkwoord seguir (tú)

Slide 41 - Open question

vervoeg: werkwoord tener (ellos)

Slide 42 - Open question

vervoeg: werkwoord venir (yo)

Slide 43 - Open question

vervoeg
seguir (yo)
A
sigo
B
siguo
C
siego
D
sego

Slide 44 - Quiz

Welke uitgang krijgen deze werkwoorden in de YO-vorm? 
Sleep de hele werkwoorden naar de vervoeging toe.
-OY
-GO
-ZCO
-O
conocer
tener
saber
traducir
salir
poner
ver
estar
hacer
dar
venir
decir*
ofrecer
conducir
seguir*

Slide 45 - Drag question

Vocabulario
- Jullie oefenen met de woordenschat van hoofdtuk 5.

Slide 46 - Slide

1. Sleep de Nederlandse betekenis naar het Spaanse werkwoord.
Levantarse
traer
Adivinar
Pelearse
Dejar
gastar
een schuld
ponerse
un montón
Opstaan
Meenemen
Raden
Ruziemaken
Lenen
Uitgeven
una deuda
Aantrekken
een hoop

Slide 47 - Drag question

dejar
el jersey
agotado
la ropa
agradecer
compartir
aparecer
ayudar
lenen
de trui
uitgeput
helpen
delen
verschijnen
de kleding
dankbaar zijn

Slide 48 - Drag question

Noem drie kleding stukken.
Noem drie karakteristiek eigenschappen.
De tegenstelling van "Peor"?

Slide 49 - Open question

La ropa
La ropa

Slide 50 - Mind map

Vertaal sp- nl of nl - sp
ni siquiera
helpen
despertarse
la falda
eerlijk
aantrekken
het team
contar
wakker worden
honesto
ponerse
de rok
el equipo
vertellen
ayudar
zelfs niet

Slide 51 - Drag question

El sombrero
la falda
el vestido
la camisa
las zapatillas
los vaqueros
el pantalón 
la camiseta
vestirse
el jersey

Slide 52 - Drag question

Reflecteer op jouw inzet deze les. - Hoe heb je deze les gewerkt?
A
Ik heb echt goed mee gedaan.
B
Ik ben tevreden, maar ik had wel beter mijn best kunnen doen.
C
Mwaoh, niet zo heel goed.
D
Werken? Wat moesten we dan doen deze les?

Slide 53 - Quiz

¿Hay preguntas?

Slide 54 - Slide

 ¡Adiós! Mucha suerte con la semana de exámenes.

Slide 55 - Slide