Les 8 BTW

1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma

  1. Lesdoelen
  2. Theorie
  3. quiz
  4. opdrachtje

Slide 2 - Slide

Welke taken denk je dat er bij horeca boekhouding komen kijken?

Slide 3 - Open question

Leerdoelen

Aan het eind van de les:

  • Weet je wat  BTW betekend
  • Ben je op de hoogte van de verschillende soorten btw
  • Kun je van nettoverkoopprijs naar brutoverkoopprijs rekenen

Slide 4 - Slide

BTW

BTW = Belasting over de Toegevoegde Waarde = omzetbelasting

De ondernemer moet de omzetbelasting die hij van gasten ontvangt, en over ingekochte goederen betaald noteren.


De Belastingdienst stelt richtlijnen aan het administreren van de omzetbelasting

Slide 5 - Slide

Omzetbelasting
De omzetbelasting bestaat sinds 1 januari 1969. Deze omzetbelasting wordt afgekort tot OB. De omzetbelasting wordt ook wel btw genoemd. Deze afkorting staat voor belasting toevoegde waarde.

Slide 6 - Slide

Indirecte belasting
 De consument betaalt deze belasting niet direct aan de belastingdienst, maar aan de ondernemer. Het is een indirecte belasting: een belasting die via een tussenpersoon geïnd wordt. De ondernemer geeft de belasting weer aan de belastingdienst door.

Slide 7 - Slide

Belastingobject
Iedereen betaalt btw als hij een product aanschaft. Het voorwerp waarover belasting betaald wordt, wordt in belastingtaal belastingobject genoemd. De ondernemer kan de btw terugvragen. In feite schiet hij de belasting voor.

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
Een ondernemer heeft voor € 18.150 verkocht. In dit bedrag zit € 3.150 aan btw. Het bedrag aan btw dat gasten aan de ondernemer betaald hebben, bedraagt dus € 3.150. Dit zal de ondernemer aan de belastingdienst moeten geven. De ondernemer heeft zelf producten gekocht. In totaal heeft hij over een periode € 8.470 betaald. In dit bedrag zit € 1.470 aan btw. Dit bedrag heeft hij aan btw voorgeschoten. Een ondernemer heeft van de consument aan btw ontvangen € 3.150. Hij heeft aan btw voorgeschoten € 1.470.

De ondernemer draagt nu aan de belastingdienst af € 1.680.

Slide 9 - Slide

Verplichtingen ondernemer
De horecaondernemer heeft drie verplichtingen met belasting.


1. doen van aangifte

2. administreren van btw

3. vermelden van btw op de factuur

Slide 10 - Slide

1. Doen van aangifte
De meeste ondernemingen dienen per kwartaal zelf aangifte te doen.

 Natuurlijk oefent de belastingdienst hier toezicht op uit, en heeft hiervoor belastinginspecteurs aangesteld.

Slide 11 - Slide

2. Administreren van btw
De ondernemer is verplicht een nauwkeurige administratie van de btw-gelden bij te houden.
boekhouding.

De rekeningen gelden als bewijsmateriaal. De ontvangen rekeningen zal de ondernemer 7 jaar moeten bewaren.

Slide 12 - Slide

3. Vermelden van BTW
De ondernemer is verplicht nota’s te sturen waarop btw-bedragen apart vermeld staan. Het sturen van de nota’s wordt factuureerplicht genoemd.

Slide 13 - Slide

Eisen aan de factuur

1. factuurdatum en factuurnummer

2. de naam en het adres van de ondernemer

3. nummer van Kamer van Koophandel

4. de naam en het adres van de gast;

5. de datum waarop de goederen zijn geleverd of de diensten verleend zijn (leverdatum);

6. een duidelijke omschrijving van wat en hoeveel is geleverd, of een duidelijke omschrijving van de verleende dienst

7. de prijs exclusief btw

8. het bedrag van de btw

9. bankrekeningnummer

10. btw-nummer

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

BTW-tarieven


Er bestaan verschillende btw-tarieven. Deze hebben betrekking op het soort goederen. De drie tarieven zijn: 21%, 6% en 0%.  Er bestaan ook goederen die van btw vrijgesteld zijn.

Slide 16 - Slide

21 %

Dit is het algemene tarief. Het dient voor luxegoederen betaald te worden. Over de verkoop van de volgende goederen wordt in de horeca het hoge btw-tarief berekend:

- alcoholische dranken zoals bier, wijnen, likeuren, enzovoort;

- ontvangsten automaten, zoals jukebox, gokkasten, condoomautomaten;

- verhuur van (vergader)zalen;

- winst op telefoongesprekken;

- het meerbedrag dat voor gerechten en dranken door roomservice gevraagd wordt dan in het restaurant berekend wordt.

Slide 17 - Slide

9 %

Dit tarief geldt voor eerste levensbehoeften zoals voedingsmiddelen, geneesmiddelen, agrarische producten of diensten en bepaalde culturele zaken, zoals boeken, bloemen en kranten en de toegang tot musea en bioscopen.  Over de verkoop van de volgende goederen wordt in de horeca het lage btw-tarief berekend:

- voedsel waaronder ijs en gebak;

- non-alcoholische dranken zoals thee, koffie, fris, sappen;

- verhuur kamers.

Slide 18 - Slide

0 %
Dit tarief geldt voor uitvoer van goederen en diensten. Ook over emballage is geen btw verschuldigd. De btw over tabak wordt door de fabrikant aan de belastingdienst afgedragen. Daardoor lijkt het voor andere ondernemers alsof tabak onder het nultarief valt.

Slide 19 - Slide

Brutoverkoopprijs
De verkoopprijs zonder omzetbelasting wordt netto-omzet genoemd. De ondernemer is verplicht de netto-omzet (verkoopprijs exclusief btw) met een bedrag aan belasting te verhogen. Het bedrag waarover de belasting berekend wordt, de netto-omzet, heet de maatstaf van heffing.

       (laag btw)

       (hoog btw)

nettoverkoopprijs

       100%

       100%

btw

       6%

       21%

brutoverkoopprijs

       106%

       121%

Slide 20 - Slide

Voorbeeld



Garnalencocktail (laag btw)

Nettoverkoopprijs

100%

      € 11,80

Btw

6%

      € 0,70

(€ 11,80 : 100) × 6

Brutoverkoopprijs

106%

      € 12,50

Slide 21 - Slide

Hoe vaak per jaar moet een ondernemer aangifte doen?
A
1 keer
B
2 keer
C
3 keer
D
4 keer

Slide 22 - Quiz

Wat is géén eis op de factuur?
A
het bedrag van de btw
B
prijs incl. btw
C
bankrekeningnummer
D
btw-nummer

Slide 23 - Quiz

Hoeveel % betasting moet er betaald worden over: overnachting hotel?
A
0 %
B
6 %
C
21 %

Slide 24 - Quiz

Hoeveel % betasting moet er betaald worden over: verhuur vergaderzaal?
A
0 %
B
6 %
C
21 %

Slide 25 - Quiz

Hoeveel % betasting moet er betaald worden over: glas cola?
A
0 %
B
6 %
C
21 %

Slide 26 - Quiz

Hoeveel % betasting moet er betaald worden over: glas wijn?
A
0 %
B
6 %
C
21 %

Slide 27 - Quiz

Hoeveel % betasting moet er betaald worden over: appeltaart?
A
0 %
B
6 %
C
21 %

Slide 28 - Quiz

Hoeveel % betasting moet er betaald worden over: emballage?
A
0 %
B
6 %
C
21 %

Slide 29 - Quiz

Werkvorm: 1 tegen 100

De docent heeft meerkeuze vragen

gemaakt van deze les en de vorige

lessen.

1 leerling neemt het op tegen de

andere leerlingen. Als het lukt alle

tegenspelers weg te spelen heeft de

leerling gewonnen.

timer
30:00

Slide 30 - Slide

Evaluatie leerdoelen

Aan het eind van de les:

  • Weet je wat het begrip BTW betekend
  • Ken je de verplichtingen die een ondernemer aan de

    belastingdienst heeft

  • Ben je op de hoogte van de verschillende tarieven die er gelden
  • Kun je van nettoverkoopprijs naar brutoverkoopprijs rekenen

Slide 31 - Slide