ARGO Les 3 Nominativus en Accusativus

Grammatica Argo les 3
  • Je kunt persoonvormen en infinitivi van regelmatige werkwoorden en het werkwoord εἰμι herkennen en vertalen in een zin.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden met en zonder lidwoord in de nominativus en de accusativus herkennen en vertalen in een zin. 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Grammatica Argo les 3
  • Je kunt persoonvormen en infinitivi van regelmatige werkwoorden en het werkwoord εἰμι herkennen en vertalen in een zin.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden met en zonder lidwoord in de nominativus en de accusativus herkennen en vertalen in een zin. 

Slide 1 - Slide

Sleep de werkwoordsvormen naar de juiste benoeming
Infinitivus regelmatig
3e mv regelmatig
3e ev regelmatig
Infinitivus 'zijn'
3e ev 'zijn'
3e mv 'zijn'
φέρουσι
λέγειν
ὀνομαζει
ἐστίν
εἰσί
εἶναι

Slide 2 - Drag question

Sleep de werkwoordsvormen naar de juiste vertaling
(te) zeggen
(zij) dragen
(hij/zij/het) noemt
(te) zijn
(hij/zij/het) is
(zij) zijn
φέρουσι
λέγειν
ὀνομαζει
ἐστίν
εἰσί
εἶναι

Slide 3 - Drag question

Naamvallen: Nominativus en Accusativus
Net als bij Latijn!

  • Nominativus = onderwerp of als aanvulling bij het werkwoord 'zijn'.
  • Accusativus = lijdend voorwerp of na een voorzetsel.

Anders dan bij Latijn kun je bij Grieks de naamval van een woordje ook zien aan het lidwoord dat erbij hoort, handig toch?!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Sleep de vorm naar de juiste naamval
nom ev
acc ev
nom mv
acc mv
αἱ μάχαι
τὰς μάχας
ἡ μάχη
τὴν μάχην

Slide 6 - Drag question

Sleep de vorm naar de juiste naamval
nom ev
acc ev
nom mv
acc mv
θεοί
θεούς
θεός
θεόν

Slide 7 - Drag question

ἡ θεά = nominativus ev = onderwerp ev
τὸν ἄνθρωπον = accusativus ev = lijdend voorwerp ev
οἱ ἄνθρωποι = nominativus mv = onderwerp mv
τὰς θεάς = accusativus mv = lijdend voorwerp mv

Slide 8 - Slide

Wie roept wie?

Ὁ Οὐρανὸς τὴν Γαῖαν καλεῖ.
A
Ouranos roept Gaia.
B
Gaia roept Ouranos.

Slide 9 - Quiz

Wie roept wie?

Τὸν Κρόνον ἡ Γαῖα καλεῖ.
A
Kronos roept Gaia.
B
Gaia roept Kronos.

Slide 10 - Quiz

Wie roept wie? (alleen als een van de vorige zinnen fout)
Καλεῖ τὸν Κρόνον ὁ Οὐρανός.
A
Kronos roept Ouranos.
B
Ouranos roept Kronos.

Slide 11 - Quiz

Wie roept wie? (alleen als een van de vorige zinnen fout)
Ὁ Κρόνος καλεῖ τὸν Οὐρανὸν καὶ τὴν Γαῖαν.
A
Kronos roept Ouranos en Gaia
B
Ouranos roept Kronos en Gaia.
C
Kronos en Ouranos roepen Gaia
D
Ouranos en Gaia roepen Kronos.

Slide 12 - Quiz

Vertaal de zin:
Οἱ ἄνθρωποι διοικοῦσι τὴν γῆν.
(διοικέω = beheren)

Slide 13 - Open question

Vertaal de zin:
Τὸ θηρίον εἰς τὸν ποταμὸν βαίνει καὶ πίνει.
(εἰς + acc. = naar / βαίνω = gaan / πίνω = drinken)

Slide 14 - Open question

Τὸν ἵππον ὁ γεωργὸς εἰς τὴν πέτραν ἄγει.
(ὁ ἵππος = paard / ὁ γεωργός = boer / ἄγω = leiden, brengen)

Slide 15 - Open question

Τοὺς ἀνθρώπους οἱ ἵπποι φέρουσιν.
(φέρω = dragen, brengen)

Slide 16 - Open question

Welke vorm moet op de puntjes staan?

... τὰ τέκνα φέρει.
A
ὁ ἵππος
B
τὸν ἵππον

Slide 17 - Quiz

Welke vorm moet op de puntjes staan?

Διαβαίνουσι τὸν ποταμὸν ...
(διαβαίνω = oversteken)
A
οἱ ἄνθρωποι
B
τοὺς ἀνθρώπους

Slide 18 - Quiz

Welke vorm moet op de puntjes staan?

Τὸ ἔργον ... ποιοῦσιν.
(ἡ δούλη = slavin / ποιέω = maken, doen)
A
ἡ δούλη
B
τὴν δούλην
C
αἱ δοῦλαι
D
τὰς δούλας

Slide 19 - Quiz

Snap je hoe de nominativus en accusativus in het Grieks werken?
A
Ja, helemaal
B
Ja, het meeste wel
C
Nee, nog niet helemaal
D
Nee, ik snap er niks van

Slide 20 - Quiz

Begin met het vertalen van tekst 3

Slide 21 - Slide

Lidwoorden

Slide 22 - Slide

Huiswerk
  • Leer het rijtje van het mannelijk lidwoord (HB p. 94), zowel de zwarte als de grijze vormen. 
  • Volgende les overhoring voor sticker, 3 stickers = prijsje.  

Als je de lidwoorden kent in het Grieks, ken je eigenlijk ook meteen bijna alle uitgangen van de zelfstandig naamwoorden!

Slide 23 - Slide