*Toets werkwoordspelling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Toets werkwoordspelling

Grammatica 3

1. Persoonsvorm tt

2. Persoonsvorm vt

3. Voltooid en onvoltooid deelwoord

4. Engelse werkwoorden

Hij (geloven, tt) mij niet.

1. gelooft
2. geloofd
3. geloofdt

Wat (vinden, tt) je van mijn nieuwe schoenen?

1. vind
2. vindt
3. vint

De jongens (ontmoeten, tt) elkaar op het voetbalveldje.

1. ontmoete
2. ontmoeten
3. ontmoette
4. ontmoetten

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De (ontslaan) medewerker zoekt nu een nieuwe baan.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De rechtbank besloot beide verdachten tegelijk te (berechten).

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Pak nu onmiddellijk je boek en (houden) je mond.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Gisteren (luiden, vt) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Hardop (denken) liep Frits door het park.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

De fotograaf (vergroten, vt) vorige week de foto.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Het (verbazen, tt) me steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

Dat er ook 's winters iets in de tuin bloeit, heeft me altijd (verbazen).

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in.

(raden) je vriend nu wel het juiste antwoord?

Vorige week (verbranden) de politieagenten de gevonden drugs.

Wat (gebeuren) hier allemaal?

Mijn broer heeft heel hard (racen) om op tijd op school te zijn.

Mijn vriendin heeft vroeger heel veel (hockeyen).

Voor de lockdown (coachen) hij de junioren.

De (verkleden) meisjes zagen eruit als clowns.

(Worden) je nooit moe van al dat gezeur?

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

de (verven) deur

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in:

de (verbreden) boulevard

De relschopper beloofdt dat hij zijn gedrag verbeterd.

1. juist
2. onjuist

Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.

1. juist
2. onjuist

Wie weet wat er vanavond gebeurd is?

1. juist
2. onjuist

Monica beweerd dat ze snel verbrand in de zon.

1. juist
2. onjuist