Kapitel 2 Woche 41 Hören, Lesen

Kapitel 2: Wir
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Kapitel 2: Wir

Slide 1 - Slide

Lernziele:
  • je kunt een eenvoudig gesprek over personen begrijpen en een eenvoudige tekst lezen
  • je kent de betekenis van de woorden op Seite 60, 61
  • je weet wanneer je  Du of Sie gebruikt in het Duits
  • je weet wanneer je hoofdletters schrijft in het Duits
  • je kunt een eenvoudig liedje begrijpen en de opdracht uitvoeren

Slide 2 - Slide

Pak je taalportfolio 1 voor je: das Fliegerlied

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Zusammen:
  • Aufgabe 12, 15 hören und lesen

Slide 5 - Slide

Duzen of Siezen?

Slide 6 - Slide

Geef in eigen woorden weer wanneer je 'du' en 'Sie' gebruikt!

Slide 7 - Mind map

Vertaal het woord "jij"
A
du
B
Sie
C
er
D
es

Slide 8 - Quiz

Wat is het woord "u" in het Duits?
A
sie
B
Sie
C
es
D
du

Slide 9 - Quiz

Wat zeg je tegen je vader?
A
du
B
Sie

Slide 10 - Quiz

Wat zeg je tegen je leraar?
A
du
B
Sie

Slide 11 - Quiz

Wat zeg je tegen je oma?
A
du
B
Sie

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Wanneer gebruiken we hoofdletters in het Nederlands?

Slide 14 - Open question

Wanneer gebruiken we hoofdletters in het Duits? Wat weet je al? Noem woorden of categorieën van woorden.

Slide 15 - Open question

Wat schrijven we met een hoofdletter in het Duits?

De belangrijkste regels zijn:
1. aan het begin van een zin
2. eigennamen ( Peter, Maria....)
3. geografische namen (Berlin, Europa.....)
4. het Duitse "U" ( Sie)
5. alle zelfstandige naamwoorden (dus waar je "de" of "het" ervoor kan zetten)

Slide 16 - Slide

vater of Vater?
A
vater
B
Vater

Slide 17 - Quiz

montag of Montag?
A
Montag
B
montag

Slide 18 - Quiz

deutschland of Deutschland?
A
Deutschland
B
deutschland

Slide 19 - Quiz

johann of Johann
A
johann
B
Johann

Slide 20 - Quiz

amsterdam of Amsterdam?
A
Amsterdam
B
amsterdam

Slide 21 - Quiz

guten tag! mein name ist otto.
A
tag, mein, otto
B
guten, tag, otto
C
guten, tag, mein, name
D
guten, tag, mein, name, otto

Slide 22 - Quiz

ich habe einen hund und eine katze.
A
ich
B
ich, hund
C
ich, hund, katze
D
ich, habe, hund, katze

Slide 23 - Quiz

letzte woche hatten wir herbstferien in gelderland
A
letzte
B
letzte, woche
C
letzte, woche, herbstferien
D
letzte, woche, herbstferien, gelderland

Slide 24 - Quiz

Hausaufgaben

Slide 25 - Slide

Aufgabe 13, 14, 16
Taalportfolio 1
Wörter Seite 60, Slim Stampen  C und D
Aufg 13: spreekt voor zich
Aufg 14: tekst lezen en vragen in het Ned. beantwoorden
Aufg 16: goede antwoord aankruisen, welk woord komt er te staan?

Slide 26 - Slide