Lesson 6. Grammar revision

What are we going to do today?
- Grammar revision chapter 4
- Study words or grammar 



Lesson goal: at the end of the lesson you can implement the grammar correctly in 3 sentences
1 / 28
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar revision chapter 4
- Study words or grammar 



Lesson goal: at the end of the lesson you can implement the grammar correctly in 3 sentences

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog
van de Lidwoorden?

Slide 2 - Mind map

Een lidwoord komt voor het zelfstandig naamwoord te staan. 
Een meisje = A girl. 

The: betekend 'de'. Deze gebruik je bij zowel enkelvoud als meervoud. 
de katten = the cats 

An & a: betekenen 'een'.  Je gebruikt deze woorden dus alleen bij enkelvouden. 

Slide 3 - Slide

an gebruik je wanneer er sprake is van een klinkerbotsing. 
a apple kan bijvoorbeeld niet want apple begint met een A. dus gebruik je an apple. 

Let op! Sommige woorden beginnen met een klinker als je het schrijft, maar je hoort een medeklinkerklankaan het begin.  
Bijvoorbeeld bij het woord uniform. Je hoort een 'j', dus gebruik je a.

Slide 4 - Slide

Sommige woorden beginnen met een medeklinker als je het schrijft, maar je hoort een klinkerklank aan het begin.  
Bijvoorbeeld bij hour waar de 'h' niet wordt uitgesproken. Je hoort 'au' dus gebruik je an. 

Slide 5 - Slide

I witnessed ..... (een) accident yesterday.
A
a
B
an

Slide 6 - Quiz

The flag is hanging from .... (de) building.
A
the
B
an

Slide 7 - Quiz

I will see you in ....... (een) hour.
A
an
B
a
C
the

Slide 8 - Quiz

She lives in ....... (het) big building.
A
an
B
a
C
the

Slide 9 - Quiz

I had a dream about ....... (een) unicorn.
A
an
B
a
C
the

Slide 10 - Quiz

Wat weet je nog van
de gebiedende wijs?

Slide 11 - Mind map

Imperative
In het Nederlands noemen we dit de: gebiedende wijs. 

Je gebruikt hem om bevelen, instructies, advies en waarschuwingen te geven. 

Slide 12 - Slide

Imperative 
Om hem te maken gebruik je de stam van het werkwoord: 
cross the street. - wait for me. 

Om hem ontkennend te maken zet je: don't ervoor. 
don't cross the street. - don't wait for me. 

Slide 13 - Slide

Maak imperative:
I told her to cross the street.

Slide 14 - Open question

I told her to lay down.

Slide 15 - Open question

I told her to not eat the cookies.

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Mind map

Present Continuous
De Present Continuous (PC) gebruik je om te zeggen dat iets nu aan de gang is.  

Je maakt hem met: am/are/is (to be) + hele werkwoord + ing
---> I am walking 

Slide 18 - Slide

Present Continuous
Je kunt ook de afgekorte vormen van to be gebruiken: 
I am = I'm. You are = you're. He is = He's. 

Signaal woorden die aangeven dat iets nu gebeurd zijn: right now, at the moment, now. 

Slide 19 - Slide

Present Continuous
Je kan de PC ook gebruiken om irritatie uit te drukken. Dan staan signaal woorden als always, again & still  in de zin. 

He is always gossiping about other people.

Slide 20 - Slide

I .......... (to walk) home now.
A
is walking
B
am walking
C
are walking

Slide 21 - Quiz

They ....... (to have) dinner at the moment.
A
is having
B
are having
C
am having

Slide 22 - Quiz

It ........ (to rain) now.
A
is raining
B
are raining
C
am raining

Slide 23 - Quiz

Ilse ........ (to be) mean to me.

Slide 24 - Open question

I ......... (to sing) in a show on friday.

Slide 25 - Open question

We ...... (to drive) home now.

Slide 26 - Open question

Study
- Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes. 

- Study grammar in Slim stampen for 10 minutes. 

In silence. 
timer
10:00

Slide 27 - Slide

What did you learn
today?

Slide 28 - Mind map