Zinsdelen benoemen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo
• Leerjaar 3

Zinsdelen benoemen

Zinsdelen

Zinsdelen benoemen

persoonsvorm pv

onderwerp ow

gezegde gez

lijdend voorwerp lv

meewerkend voorwerp mv

bijwoordelijke bepaling bwb

bijvoeglijke bepaling bijv.bep

1 Persoonsvorm

vraagproef

tijdproef

getalproef

2 Onderwerp

Wie/wat + pv

3 Gezegde

Alle werkwoorden in de zin

4 Lijdend voorwerp

Wie/wat + ow + gez

5 Meewerkend voorwerp

Aan wie/wat + pv + ow + lv

6. Bijvoeglijke bepaling

Een woordgroep die iets zegt over woorden direct ervoor of direct erna. 

7. Bijwoordelijke bepaling

Dit zegt iets over gezegde, reden, tijd of plaats. 

 

lijdend voorwerp?
De scheidsrechter geeft de lekke bal aan de verzorger van de club.

onderwerp?
De boer geeft een verse hooibaal aan de koeien in de wei.

meewerkend voorwerp en bijvoeglijke bepaling?
De parkeerwachter deelde een boete uit aan de boze man.

ww. gezegde en bwb?
In de hangmat onder de appelboom kunnen opa en oma uitrusten.

persoonsvorm en bijwoordelijke bepaling?
In het keukenkastje hebben beschimmelde sinaasappels gelegen.

Woordsoorten benoemen

Woordsoorten

Woordsoorten

werkwoord ww

lidwoord lw

zelfstandig naamwoord zn

bijvoeglijk naamwoord bn

telwoord tw

voorzetsel vz

bijwoord bw

Woordsoorten

persoonlijk voornaamwoord pers.vnw

bezittelijk voornaamwoord bez.vnw

vragend voornaamwoord vr.vnw 

aanwijzend voornaamwoord aanw.vnw

betrekkelijk voornaamwoord betr.vnw

voegwoord vw

Werkwoord

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. Je kan het vervoegen. Ik loop, jij loopt...

Dave heeft meteen een afspraak met de tandarts gemaakt.

Lidwoord

de 

het 

een

Mandy ging vroeger elke zomervakantie naar een pretpark.

Zelfstandig naamwoord

mens, dier of ding

meestal in het meervoud te zetten

meestal een verkleinwoord van te maken

meestal een lidwoord voor te zetten

Op de markt zijn T-shirts van dit merk heel goedkoop.

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

De acteurs kregen een exclusieve behandeling van de crew op de filmset

Telwoord

Een telwoord geeft een hoeveelheid of volgorde aan.

Twee derde van de inwoners van Amsterdam was tegen de aanleg van de tunnel

Voorzetsel

Een voorzetsel kan je voor een lidwoord en zelfstandig naamwoord zetten. Trucje = voor de kast, op de kast etc.

In werkelijkheid stond Samantha veilig op een richel.

Bijwoord

Alle andere woorden zijn bijwoorden. Niet, altijd, morgen etc.

Ik moest er eigenlijk om lachen.

Persoonlijk voornaamwoord

Pascalle heeft hem een nieuw tennisracket gegeven voor zijn verjaardag.

Bezittelijk voornaamwoord

Blijer dan dit ga ik niet worden, want ik ben geslaagd voor m'n eindexamen!

Vragend voornaamwoord

wie

wat

welk(e)

wat voor een

Olivia ging gister met haar hond naar het strand. Weet jij wat voor een hond zij heeft?

Aanwijzend voornaamwoord

deze

die

dat

dit

zulk(e)

zo'n

dergelijke

De president was het ermee eens dat de uitvoering van deze campagne te wensen overliet.

Betrekkelijk voornaamwoord

die, wie, dat, wat, hetgeen en welke

Het verwijst naar een woord of zin daarvoor.  Ze staan meestal aan het begin van een bijvoeglijke bijzin.

De e-mails die ik voor Nederlands moest schrijven.

Het spektakel dat plaatsvond vlak voor onze neus op de Afrikaanse savanne was erg bijzonder om mee te maken.

Voegwoord

woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar verbinden

dus, en, maar, of, want, aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, ofschoon, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra

Mariam heeft de marathon niet uitgelopen, hoewel ze veel had getraind.