h grammaire , het vraagwoord thuiswerkers

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

H page 36

mardi 25 mai

terugkijken

G phrases clé. hoe is het gegaan?

Wat weet je nog van la négation?

Ben je bij? woordjes, phrases clé

aujourd'hui

H Grammaire : poser une question. page 36 et 37.

execice 30a

vragende zin zonder vraagwoord

Vraag zonder vraagwoord, kun je op drie manieren stellen:

• Als gewone zin, vragend uitgesproken.

              Tu connais mon frère?

• Est-ce que + gewone zin

              Est-ce que tu connais mon frère?

• inversie , je verwisselt het persoonlijk voornaamwoord en pv 

                Connais-tu mon frère?

Ex 30c) stel de vraag op een andere manier 

1. Est-ce que tu es en forme?
2.  nu jij
3. etc.
4. etc.

Ex 30d) zet de woorden in de goede volgorde. het zijn vraagzinnen 

1. Est-ce que tu dors beaucoup?
2. nu jij
3. etc.
4. etc.

vragende zin met vraagwoordr

page 37 groene blok , dat zijn de vraagwoorden; 7

hoe maak je een vragende zin met vraagwoord?

De beste manier:

• Vraagwoord + est-ce que + gewone zin

                           Où est-ce que tu habites?

Deze manier kan altijd.

zonder est-ce que kan het vraagwoord op verschillende plekken staan

kijk maar

• Vraagwoord aan het begin (met inversie):  

                            Où habites-tu?

• Vraagwoord aan het einde:

                            Tu habites où?

     

Traduis:

Où

1. wie
2. wat
3. waar
4. waarom

Traduis:

Qu'est-ce que

1. hoe
2. wat
3. welke
4. wanneer

Traduis:

Hoe

1. quel
2. qui
3. pourquoi
4. comment

Traduis:

Wanneer

1. quel
2. pourquoi
3. combien
4. quand

Traduis:

Hoeveel

1. comment
2. combien
3. pourquoi
4. qui

Traduis:

Wie

1. qu'est-ce que
2. combien
3. pourquoi
4. qui

En de laatste:
Traduis:
Waarom

1. qu'est-ce que
2. quel
3. quand
4. pourquoi

Ex 31a)

Op de volgende slide

Comment tu t'appelles?

Tu as quel âge?

Tu habites où?

C'est quand, ton anniversaire?

J'habite près de Paris.

C'est le premier juin.

Moi, je m'appelle Louise.

Je vais avoir treize ans.

Ex 31c) welke vraagwoorden?

Ex 31d)

1. pourquoi                              => parce que
2. combien                              => deux fois
3. Qu'est-ce que                   => un croissant au chocolat
4. Où                                          => au club de sport
5. Comment                           => à pied

Ex 31e)

Linkerplaatje:

1. Qu'est-ce qui s'est passé?
2. Il a mal où?
3. Pourquoi est-ce qu'il est tombé?

Ex 31e)

Rechterplaatje:

1. Qu'est-ce qui s'est passé?
2. Manon a mal où?
3. Combien de personnes aident Manon?

les devoirs jeudi 27 mai

leren: grammaire H het vraagwoord

maken: online oef. 30,31,32,33

Leertips Vocabulaire

• Leer je woordjes elke dag (10 min). Herhalen, herhalen, herhalen!
• Begin met het doorlezen van de woordjes.
• Vervolgens bedek je ze met een blaadje of je hand en overhoor je jezelf (mondeling).
• Ken je alle woordjes?! Ga dan aan de slag via quizzlet, wrts of via Grandes Lignes online, etc. en overhoor jezelf.
• Elke week krijg je er een nieuw stukje bij, blijf de eerdere stukjes wel herhalen!

vooruit kijken 1

week 22: eindtaak inleveren.

kijk op page 44

Je maakt en stripverhaal dat begint met de situatie van het plaatje. Je schrijft het vervolg. Met 4 nieuwe plaatjes en in totaal 10 regels tekst. 

-er zit te minste 1 ontkenning in het stripverhaal

-er worden tenminste 3 vragen gesteld

-gebruik de phrases clé van dit hoofdstuk en ook van de vorige hoofdstukken. ze staan bij elkaar op page 166 en 167

 

vooruit kijken 2

Het proefwerk van chapitre 5 is in week 24/25. de laatste afrondingsweek.  De afrondingsweek begint na 16 juni.