Zich oriënteren reflexief werkw.
Uitspraak: [orijɛn'terə(n)]
Afbreekpatroon: ori·en·te·ren
Vervoegingen: oriënteerde zich (volt.deelw.)
Vervoegingen: heeft zich georiënteerd (volt.deelw.)
1) bepalen waar je bent
Voorbeeld: `zich oriënteren met behulp van een kompas`
2) informatie, inlichtingen over iets verzamelen
Voorbeeld: `een oriënterend gesprek`