Spaans Velp OLP 2 semana 2.1
deberes van deze week
lLeren de werkwoorden Spaans-Nederlands op bladzijde 39
En de vervoegingen van de werkwoorden op -er/ en -ir op bladzijde 38 en 39
so'tje
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1
This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 60 minItems in this lesson
deberes van deze week
lLeren de werkwoorden Spaans-Nederlands op bladzijde 39
En de vervoegingen van de werkwoorden op -er/ en -ir op bladzijde 38 en 39
so'tje
Slide 1 - Slide
semana 2.1 hoy es lunes
Programa de hoy......
1. 2.03 + 2.04 maken
2. repaso está/ están of hay
3. werkwoord estar
4. bijvoeglijk naamwoord p. 36
Slide 2 - Slide
repaso hay, está of están
hay = er is/ er zijn
gebruik je bij==> (un/ una, mucho/poco, getal, of als er niets voor staat)
está, están = is/ zijn
gebruik je bij ==> bij eigennaam, el, la, los, las
Slide 3 - Slide
Estar
Hay
nosotros
una amiga
un supermercado
la escuela
mucha gente
los leones
mis amigos
tres profesores
un gato
Slide 4 - Drag question
maken p. 35
oefening 2.03: hay está of están
oefening 2.04 vertaaloefening
Slide 5 - Slide
p. 35 2.03
1. está
2. hay
3. está
4. están
5. hay
6. está
Slide 6 - Slide
Vertaal 2.04 p. 35
- 1. Hay dos aeropuertos en Barcelona
- 2. La estación está en el centro.
- 3. Las tiendas están en la Calle Jimenez.
- 4. Hay muchos campings en la Costa Brava.
- 5. Hay una oficina de turismo en el pueblo..
Slide 7 - Slide
p.35
yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)
nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
ESTAR (zijn)
persoonsvormen
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
vervoeging
Slide 8 - Slide
Het bijvoeglijk naamwoord 2.05 p. 36
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord, bijv:
de kleine student --- el estudiante pequeño
de kleine studente ---- la estudiante pequeña
Wat valt je op?
Slide 9 - Slide
bijvoeglijke naamwoorden op een -o
veranderen bij vrouwelijke woorden in -a
bonito = mooi el parque bonito (een mooi park)
moderno = modern la casa moderna (een modern huis)
mucho = veel muchas chicas (veel meisjes)
barato = goedkoop el coche barato (de goedkope auto)
ancho = breed la calle ancha (de brede straat)
pequeño = klein el niño pequeño (het kleine kind)
feo = lelijk la mujer fea (de lelijke vrouw)
antiguo = oud el supermercado antiguo (de oude supermarkt)
poco = weinig poco dinero (weinig geld)
caro = duur el hotel caro (het dure hotel)
estrecho = smal la calle estrecha (de smalle straat)
Slide 10 - Slide
maak het schema af p. 36 2.05
¿Maestra, puedo ir al baño?
timer
10:00
Slide 11 - Slide
bijvoeglijke naamwoorden die niet op een -o eindigen en niet veranderen
interesante (libro)
grande (casa)
actual (revista= tijdschrift)
facil (makkelijk) (unidad)
difícil (moeilijk) (capítulo)
azul (blauw) (pelo)
Slide 12 - Slide
Let op: in het Spaans bijvoeglijk naamwoord ook in meervoud
la calle estrecha ====> las calles estrechas
el chico feo =====> los chicos feos
la mujer azul =====> las mujeres azules
bijvoeglijk naamwoord eindigt op klinker ==> meervoud -s
bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker=> meervoud -es
Vul schema verder in op p. 37
Slide 13 - Slide
deberes maken
maken p. 37 2.05-2 Bijvoeglijke naamwoorden die niet op een -o eindigen. (schema aanvullen)
maken p. 37 2.06
