Het zwakke werkwoord in de tegenwoordige tijd (inclusief stam -d/-t en sis-klank)

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
FEESTTENTEN-REGEL

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Ik kan regelmatige werkwoorden in het Duits vervoegen 

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de stam van een werkwoord?

Slide 3 - Mind map

Hoofdregel (feesttenten)
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 4 - Slide

Uitzonderingen 
ich
arbeite
du 
arbeitest
er / sie / es
arbeitet
wir
arbeiten
ihr
arbeitet
sie / Sie 
arbeiten
Als de stam op een -d of -t eindigt, krijg je bij du, er/sie/es en de ihr-vorm een extra -e!

Slide 5 - Slide

Uitzonderingen - (e)ettenten
ich
heiße
du 
heißt
er / sie / es
heißt
wir
heißen
ihr
heißt
sie / Sie 
heißen
de EETTENTEN-regel gebruik je als de stam op een sis-klank eindigt (-s, -ss, -ß, -x of -z).

Slide 6 - Slide

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen. 
- hoofdregel = (FE)ESTTENTEN
- stam op -t of -d = extra 'e'-regel
- stam op sis-klank (-s, -ss, -ß, -x, of -z) = (E)ETTENTEN


Slide 7 - Slide

Oefenen met hoofdregel 

Slide 8 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + st
stam + e
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en

Slide 9 - Drag question

Ich ...... einen Brief (schreiben)
A
schreib
B
schreibe
C
schreibt
D
schreiben

Slide 10 - Quiz

Wir ....... gerne Karaoke. (singen)
A
singe
B
singen
C
singt
D
singst

Slide 11 - Quiz

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 12 - Quiz

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 13 - Quiz

Nu ook oefenen met de uitzonderingen!

Slide 14 - Slide

feesttenten
eettenten
werkwoorden die een extra -e krijgen bij du, er/sie/es en ihr
wohnen
heißen
finden
rennen
tanzen
reisen
schreiben
fassen
beißen
streiten

Slide 15 - Drag question

Siehst du das Kind? Es ... seine Eltern. [suchen]

Slide 16 - Open question

Max . . . seiner Freundin Ohrringe.
[schenken]

Slide 17 - Open question

Wie lange . . . du schon im Kaufhaus?
[arbeiten]

Slide 18 - Open question

Warum . . . du diesen Mann so?
[hassen]

Slide 19 - Open question

Das Flugzeug ... um 14:30 Uhr.
[landen]

Slide 20 - Open question

... du deine Zähne zweimal am Tag?
[putzen]

Slide 21 - Open question

Mit wem . . . du denn die ganze Zeit?
[tanzen]

Slide 22 - Open question

Wir ... einkaufen.
[gehen]

Slide 23 - Open question

Er ... jeden Tag eine Stunde.
[boxen]

Slide 24 - Open question

Ihr ... sehr fleißig!
[arbeiten]

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Uitzonderingen 
ich
öffne
du 
öffnest
er / sie / es
öffnet
wir
öffnen
ihr
öffnet
sie / Sie 
öffnen
Speciale werkwoorden (atmen, regnen, zeichnen, rechnen, öffnen) krijgen bij du, er/sie/es en ihr een tussen e. 
Dit geldt ook bij de werkwoorden: atmen, regnen, zeichnen & rechnen.

Slide 27 - Slide

Hoe gebruik je deze regels?
1. Neem de stam van het werkwoord 
2. Kijk welk persoonlijk voornaamwoord in de zin staat.
3. Kijk welke regel je moet toepassen. 
- stam op -s, -ss, -ß, -x, of -z = (E)ETTENTEN
- stam op -t of -d = tussen 'e'-regel
- een speciaal werkwoord = tussen 'e'-regel 
- niks bijzonders = FEESTTENTEN-regel. 

Slide 28 - Slide