H4 thema 1 bs 6

1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Bij osmose gaat het water transport in de richting van de ... concentratie zoutmoleculen

A
Hoogste
B
Laagste

Slide 2 - Quiz

Slide 3 - Video

Hoeveel gram natriumchloride moet je toevoegen aan 1 liter water om een fysiologische zoutoplossing te maken?
A
12 gram
B
9 gram
C
4 gram
D
6 gram

Slide 4 - Quiz

Hoe bereken je de concentratie van een oplossing?
A
Concentratie = massa opgeloste stof x volume oplossing
B
Concentratie = massa opgeloste stof / volume oplossing
C
Concentratie = hoeveelheid opgeloste stof x volume oplossing
D
Concentratie = hoeveelheid opgeloste stof / volume oplossing

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Welk van deze stoffen wordt m.b.v. actief transport over het celmembraan getransporteerd?
A
Water
B
Kleine moleculen
C
Vetachtige stoffen
D
Grote moleculen

Slide 7 - Quiz

Noem twee kenmerken van actief transport
A
Kost energie & gaat tegen het concentratieverval in
B
Kost geen energie en gaat met het concentratieverval mee
C
Kost energie en gaat met het concentratieverval mee
D
Kost geen energie en gaat tegen het concentratieverval in

Slide 8 - Quiz

De resorptie van glucose door het nierbuisje gebeurt via actief transport. Wat is waar?
A
Het kost vrijwel geen energie
B
Het gaat vanzelf, met de concentratie mee
C
Het kost energie in de vorm van ATP
D
Het kost energie in de vorm van warmte

Slide 9 - Quiz

Wat is een celmembraan?
A
Een laag vetten die het cytoplasma scheidt van het omliggende weefselvocht
B
Een dubbele laag fosfolipiden die het cytoplasma scheidt van het omliggende weefselvocht
C
Een laag polysacchariden aan de buitenkant van een celwand
D
Een laag fosfolipiden die het cytoplasma scheidt van het omliggende weefselvocht

Slide 10 - Quiz

Een kippenei bestaat uit één cel (de dooier) in een oplossing met eiwitten, met daaromheen twee semipermeabele vliezen en een kalkschaal. De osmotische waarde is vergelijkbaar met een 0,9% NaCl-oplossing. Nadat Jochem de kalkschalen van twee eieren met zoutzuur heeft verwijderd, legt hij ei 1 in een 10% NaCl-oplossing en het ei 2 in zuiver leidingwater.

Hoe is het volume van beide eieren na één dag veranderd?
A
Het volume van beide eieren is afgenomen
B
Het volume van ei 1 is afgenomen en van ei 2 toegenomen
C
Het volume van ei 1 is toegenomen en van ei 2 afgenomen
D
Het volume van beide eieren is toegenomen

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste definitie van osmose?
A
Verplaatsing van water door een semipermeabel membraan van lage naar hoge concentratie
B
Verplaasting van een stof van hoge naar lage concentratie door een membraan
C
Verplaatsing van water door een semipermeabel membraan van hoge naar lage concentratie
D
Verplaatsing van water moleculen

Slide 12 - Quiz

Treedt er diffusie van suiker op? Zo ja, in welke richting?
A
nee, want suikermoleculen kunnen niet door het semipermeabele membraan heen
B
ja, richting de 4%, want het gaat van hoog naar laag zodat het overal 6% wordt
C
nee, want suikermoleculen blijven aan elkaar plakken
D
ja, richting de 8% want het water trekt de suiker aan

Slide 13 - Quiz

Natuurwetenschappelijk onderzoek

Soorten onderzoek:

1. Beschrijvend onderzoek
2. Hypothese-toetsend onderzoek
3. Ontwerpend onderzoek

Slide 14 - Slide

1. Beschrijvend onderzoek 
      - observeren
      - gegevens verzamelen (data)
      - data weergeven in schema/tekening
Natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 15 - Slide

2. Hypothese-toetsend onderzoek
      - hypothese opstellen
      - methode om de veronderstelling te toetsen
      - controle groep en experimenteer groep
      - data weergeven in een schema/tekening
Natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 16 - Slide

3. Ontwerpend onderzoek
- ontwerpen van modellen of instrumenten om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden
Natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 17 - Slide

Fasen van natuurwetenschappelijk hypothesetoetsend onderzoek 
  • waarneming
  • onderzoeksvraag
  • hypothesevorming
  • experimentele fase (werkplan)
  • resultaten
  • conclusie  
Natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Let op het volgende:   
  • niet te algemeen 
  • het is een vraag, dus ?
  • beperken tot 1 probleem, dus 1 variabele
  • niet met ja, nee of een getal te beantwoorden
  • laat de vraag beginnen met bijvoorbeeld:

Onderzoeksvraag
 
  • Wat is de invloed van....
  • In welke mate is er een verband....
  • Hoe verhouden zich.... 

Slide 20 - Slide

Onderzoek Frans de Waal
Onderzoek naar de mate waarin aapjes onrechtvaardigheid afkeuren.




Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Welk soort onderzoek is dit?
A
Beschrijvend onderzoek
B
Hypothese-toetsend onderzoek
C
Ontwerpend onderzoek

Slide 23 - Quiz

Welke conclusie kunnen de onderzoekers trekken?

Slide 24 - Open question

Zet de onderdelen van een verslag in de juiste volgorde
Methode
Resultaten
Conclusie
Onderzoeksvraag
Materiaal
Hypothese

Slide 25 - Drag question

Wanneer je een experiment uitvoert wordt er altijd een "blanco" of controlegroep opgenomen?
Leg uit waarom dit nodig is.

Slide 26 - Open question

Het belang van het schrijven van een goed werkplan.

Slide 27 - Slide

Validiteit en betrouwbaarheid
  • Valide: heb je onderzocht wat je wilde onderzoeken? Was de gebruikte methode correct?
  • Betrouwbaar: als je het onderzoek met een willekeurige groep herhaalt, krijg je dan dezelfde uitkomsten? 


--> Waarborgen kwaliteit van je onderzoek!

Slide 28 - Slide

Betrouwbaarheid en validiteit

Slide 29 - Slide

Opdrachten maken
Opdracht 57 t/m 68

Slide 30 - Slide