Woordsoorten wederkerend en werderkerig voornaamwoord

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm?
In elke zin staan werkwoorden.
Één daarvan is de persoonsvorm.

De persoonsvorm geeft het getal, de hoeveelheid en de tijd aan van de zin. Verander deze in een zin om de PV te vinden.


Slide 2 - Slide

Luuk draagt altijd leuke truien om er netjes uit te zien.
- Persoonsvorm?
A
Luuk
B
draagt
C
altijd
D
leuke truien

Slide 3 - Quiz

Onderwerp en lijdend voorwerp
Onderwerp: degene die of hetgeen dat iets doet of is in een zin.
Zoekformule: wie/wat + persoonsvorm?

Lijdend voorwerp: degene die of hetgeen dat de werking van het werkwoord ondergaat.
Zoekformule: wie/wat + persoonsvorm + onderwerp?

Slide 4 - Slide

Luuk draagt altijd leuke truien om er netjes uit te zien.
- Lijdend voorwerp?
A
Luuk
B
er netjes uit te zien
C
altijd
D
leuke truien

Slide 5 - Quiz

Technisch gezien maakt Nina haar huiswerk altijd twee keer.
- Lijdend voorwerp?
A
Technisch gezien
B
Nina
C
haar huiswerk
D
twee keer

Slide 6 - Quiz

Tijdens Cross Your Borders was Kris een goede interviewer.

Onderwerp?

Lijdend voorwerp?

Slide 7 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1: Ik schaam me.
2: Hij ergert zich.
3: Zij wast zich.
4: Je bezeert je.
5: Ik bemoei me met jouw zaken.
6: Zij vragen zich af wat jij hier doet.
7: Wij spannen ons erg in.
8: Zij vergist zich nooit.
9: Hij heeft zich gestoten.
10: Ik heb me verbrand.
Wat valt op?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden kunnen onderverdeeld worden in
 verplicht wederkerende werkwoorden en toevallig wederkerende werkwoorden.


Verplicht wederkerende werkwoorden worden gecombineerd met een wederkerend voornaamwoord dat gelijk is aan het onderwerp
Staat het onderwerp in de derde persoon, dan is het wederkerend voornaamwoord zich. 

Aan het wederkerend voornaamwoord wordt meestal niet het nadrukkelijke -zelf toegevoegd.


Slide 10 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Een voorbeeldzin met een verplicht wederkerend werkwoord is:


Hij bemoeit zich met mijn dochter.
 
(fout: Hij bemoeit zichzelf met mijn dochter of Hij bemoeit met mijn dochter.)

WG = bemoeit zich




Slide 11 - Slide


Verplicht wederkerende werkwoorden
zich bemoeien 
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
zich vergissen
zich verschuilen
zich verslapen
zich verslikken verspreken
zich voornemen

Slide 12 - Slide

Toevallig wederkerende werkwoorden


Een voorbeeldzin met een toevallig wederkerend werkwoord is:

Hij wast zich elke dag.

(ook mogelijk: Hij wast zichzelf elke dag of Hij wast zijn auto.)

wg = wast         Lv = zich
Tip!
Bij toevallig wederkerende werkwoorden kan -zelf aan het wederkerend voornaamwoord toegevoegd worden en kan het wederkerend voornaamwoord duiden op een andere persoon, een lijdend voorwerp.

Slide 13 - Slide


Toevallig
wederkerende werkwoorden


(zich) amuseren
(zich) bezeren
(zich) aankleden
(zich) scheren
(zich) verwonden
(zich) vermaken
(zich) wassen

Slide 14 - Slide

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden

Slide 15 - Slide

Vul in
  • 1
    . Vanwege het arrestatiebevel houden we ons voorlopig schuil in de heuvels.
  • ow = 
  • wg = 

  • 2
    . In vlakke gebieden blijken rivieren zich vaak te vertakken.
  • ow = 
  • wg = 

  • 3. Dankzij mijn gitaar kan ik me goed vermaken.
  • ow =
  • wg =

Slide 16 - Slide

Oefenen
  • 1
    . Vanwege het arrestatiebevel houden we ons voorlopig schuil in de heuvels.
  • ow = we
  • wg = houden ons schuil

  • 2
    . In vlakke gebieden blijken rivieren zich vaak te vertakken.
  • ow = rivieren
  • wg = blijken zich te vertakken

  • 3. Dankzij mijn gitaar kan ik me goed vermaken.
  • ow = ik
  • wg = kan vermaken

Slide 17 - Slide

Aan de slag!
Maak Oefening 1 verder af op  bladzijde 28.
Maak opdracht 2, 3 en 4 op bladzijde 29.

Slide 18 - Slide

Programma voor vandaag

  • Herhalen wederkerende werkwoorden/voornaamwoorden en behandelen theorie over wederkerige voornaamwoorden.

Slide 19 - Slide

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord

Slide 20 - Slide

Aan de slag!

  • Waarom moeten die toetsen wiskunde altijd zo moeilijk zijn?
  • ow = die toetsen wiskunde
  • ng = moeten [zo moeilijk] zijn
  • bwb = Waarom
  • bwb = altijd

Slide 21 - Slide

Aan de slag!
  • Na veertig jaar optreden heeft de zanger zijn gitaar aan de wilgen gehangen.
  • ow = de zanger
  • wg = heeft aan de wilgen gehangen
  • lv = zijn gitaar
  • bwb = Na veertig jaar optreden

Slide 22 - Slide

Aan de slag!
  • Heeft de voorzitter van het NOC de sporters hun medailles overhandigd?
  • ow = de voorzitter van het NOC
  • wg = Heeft overhandigd
  • lv = hun medailles
  • mv = de sporters

Slide 23 - Slide

Aan de slag!
  • Ons eerste afspraakje had ik me eigenlijk heel anders voorgesteld.
  • ow = ik
  • wg = had me voorgesteld
  • lv = Ons eerste afspraakje
  • bwb = eigenlijk
  • bwb = heel anders

Slide 24 - Slide

Aan de slag!
  • Sommige spelers moest coach John altijd achter de vodden zitten.
  • ow = coach John
  • wg = moest achter de vodden zitten
  • lv = Sommige spelers
  • bwb = altijd

Slide 25 - Slide

Aan de slag!
  • De uit Chili afkomstige degoe is volgens Wikipedia familie van de cavia.
  • ow = De uit Chili afkomstige degoe
  • ng = is familie van de cavia
  • bwb = volgens Wikipedia

Slide 26 - Slide

Ik verras me steeds weer over het pseudowetenschappelijke gebrabbel van Thierry Baudet. - Wat is 'me'?
A
Onderdeel van het WG.
B
Het is een LV.

Slide 27 - Quiz

Ik herinner me ook wel eens iets niet, maar Mark Rutte maakt het wel erg bont. - Wat is 'me'?
A
Onderdeel van het WG.
B
Het is een LV.

Slide 28 - Quiz

Het lid van D66 misdroeg zich verschrikkelijk.
- Wat is 'zich'?
A
Onderdeel van het WG.
B
Het is een LV.

Slide 29 - Quiz

Woordsoorten

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Een extra uitleg:

Slide 33 - Slide

Let op!
Vervang het woord me, je of ons door hij, hem, zijn, of zich.

Als je het woord kunt vervangen door:
  • hij of hem: persoonlijk voornaamwoord
  • zijn: bezittelijk voornaamwoord
  • zich: wederkerend voornaamwoord

Slide 34 - Slide

Wederkerende voornaamwoorden verwijzen naar het onderwerp in de zin > me, je, zich, ons, etc.
Wederkerige voornaamwoorden verwijzen naar twee personen die dezelfde handeling verrichten > elkaar. 
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken zonder die verder bij naam te noemen > ik, jou, zij, hem, etc.
Bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar een bezit van iets door iemand > mijn, jouw, zijn, ons, etc.

Schaam je je voor je schreeuwende vader tijdens de wedstrijd?
Schaamt hij (pvnw) zich (wvnw) voor zijn (bvnw) vader tijdens de wedstrijd?

Slide 35 - Slide

Aan de slag!


Maak op bladzijde 31 opdracht 1 en 2.


Slide 36 - Slide

Slide 37 - Video

Aan de slag!


Maak op bladzijde 57 opdracht 1, 2 en 3.


Slide 38 - Slide

Lezen
Welke informatie laat de schrijver weg om het verhaal boeiend of spannend te maken? 

Bespreek het antwoord aan het einde van de les met je buurman of buurvrouw.

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Drag question

Slide 44 - Slide