V2 Herhaling leerstof toetsweek 2

1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Révision chapitre 2
Wat moet je hiervoor leren:
- Voca Chapitre 2 FR-NL en NL-FR (p. 88-89).
- Phrases Clés Chapitre 2 FR-NL en NL-FR (p. 90).
- Het bijvoeglijk naamwoord (p. 91).
- De werkwoorden op -er (p. 91).
- De passé composé (p. 53).
- Het bezittelijk voornaamwoord (p. 53).
- De werkwoorden être, avoir, faire en aller (p. 166).

Slide 2 - Slide

Adjectif 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 3 - Slide

Waar staat een bijvoeglijk naamwoord in het Frans?


Meestal na een zelfstandig naamwoord. 
- Les fleurs rouges 

Uitzondering: beau, bon, joli, haut, long, petit, grand, nouveau, vieux, gros, mauvais 
Ex. la bonne nourriture  = het lekkere eten

Slide 4 - Slide

Stappenplan adjectif
  1. Staat het adjectif wat je nodig hebt voor of na het zelfst.nmw.?
  2. Wat is het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort?
  3. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk?
  4. Is het zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud?
  5. Maak de goede vorm van het adjectif.

Slide 5 - Slide

Kies de goede vorm van 'noir'
                         Mannelijk             Vrouwelijk 
Enkelvoud              -                              e
Meervoud               s                            es

Le portable noir                                     La télé noir
Les portables noirs                              Les télés noires

Slide 6 - Slide

Onregelmatige bn die voor een zn staan
(Goed)       bon                  bons                    bonne                 bonnes
(Mooi)        beau               beaux                  belle                    belles 
(Nieuw)     nouveau       nouveaux           nouvelle            nouvelles 
(Oud)          vieux              vieux                    vieille                   vieilles

Regelmatig maar vóór het zelfs.nmw.: grand = groot

Slide 7 - Slide

Regelmatige werkwoorden op -er
  1. Maak de stam: haal -er van het werkwoord
  2. Zet de juiste uitgang erachter (de uitgang die past bij het onderwerp)

Slide 8 - Slide

Overzicht vervoeging (bron H)

Slide 9 - Slide

Het onderwerp vervangen (ex. 31b)

Slide 10 - Slide

Complète:
Tu (habiter) à Vleuten?
A
habite
B
habiter
C
habites
D
habit

Slide 11 - Quiz

Wat is de uitgang die hoort bij ils/elles?
A
-ent
B
-e
C
-er
D
-ez

Slide 12 - Quiz

Complète:
Louane (habiter) à Paris.
A
habit
B
habite
C
habites
D
habitent

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Even opfrissen... Welke zin is goed?
1. Tu avez mangé une pizza.
2. Vous avons regarder un film.
3. Il a fait ses devoirs.
4. Je ai fait mes devoirs.

Slide 15 - Slide

Wat zie je? Maak de laatste zin af

Slide 16 - Slide

Passé composé, komt met z'n twee. Welke twee?
A
werkwoord + bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord + zelfstandig naamwoord
C
hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
D
bijwoord + voltooid deelwoord

Slide 17 - Quiz

Welk hulpwerkwoord gebruik je?
A
être
B
aller
C
avoir
D
faire

Slide 18 - Quiz

Hoe maak je het voltooid deelwoord van een werkwoord op 'er' ?
A
pak het hele werkwoord
B
Hele werkwoord, min r
C
Hele werkwoord, min r + accent op de e
D
Hele werkwoord, min e

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste vorm:
Wij hebben gegeten
A
Nous allons mangé
B
Nous avons mangé
C
Nous allons manger
D
Nous avons manger

Slide 20 - Quiz

Vertaal:
Ik heb gedanst (danser)

Slide 21 - Open question

Vertaal:
Jullie hebben gespeeld (jouer)

Slide 22 - Open question

Vertaal:
Tom heeft gepraat (parler)

Slide 23 - Open question

Het bezittelijk voornaamwoord / L'adjectif

Slide 24 - Slide

Weet je nog?
In het Frans is
het Zelfstandig Naamwoord
altijd erg belangrijk!
KIJK NAAR:




1. geslacht van dat zelfstandig naamwoord
2. of het enkelvoud of meervoud is

Slide 25 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
in het Nederlands:








Bezittelijk voornaamwoord
in het Frans



zijn
haar
mijn
jouw
onze
mnl
ev
vrl
ev
mnl
mv
vrl
mv

Slide 26 - Slide

Schema

mijn
jouw
haar/zijn

ons/onze
uw/jullie
hun


mannelijk
mon
ton
son

notre
votre 
leur
vrouwelijk
ma
ta
sa

notre
votre
leur
meervoud
mes
tes
ses

nos
vos
leurs

Slide 27 - Slide

Voorbeelden zelfst. nw. mnl/vrl meervoud
"ce sont nos mères" - onze moeders
"ce sont nos pères" - onze vaders
"ce sont nos parents" - onze ouders
"ce sont vos mères" - uw/jullie moeders
"ce sont vos pères" - uw/jullie vaders
"ce sont vos parents" - uw/jullie ouders
"ce sont leurs mères" - hun moeders
"ce sont leurs pères" - hun vaders
"ce sont leurs parents" - hun ouders

Slide 28 - Slide

Let op klinkerbotsing en stomme h!
Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk is EN begint met een klinker of stomme h, dan gebruik je mon, ton, son.
Julie est mon amie.
C'est mon histoire.

Slide 29 - Slide

De vorm van het bezittelijk voornaamwoord (mon/ma/mes) wordt bepaald door:
A
Of de persoon een man, vrouw of meerdere personen zijn
B
Of het werkwoord m/v/mv is
C
Of het zelfstandig naamwoord m/v/mv is
D
Dat ligt aan de vertaling van het woord.

Slide 30 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) frère
A
mon
B
ma
C
son
D
sa

Slide 31 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 32 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 33 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 34 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (hun) appartement
A
sa
B
leur
C
son
D
leurs

Slide 35 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (onze) grands-parents
A
nos
B
notre
C
vos
D
votre

Slide 36 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 37 - Quiz

Travail de la semaine
  • Préparer la présentation Mon idole pop
  • Chap 2 ex. 30, 31

Slide 38 - Slide