Examenvocabulaire p1

1 / 72

Slide 1: Slide

This lesson contains 72 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Prépositions - préeposisjon

voorzersels

Slide 2 - Slide

Près de - prèh duh

dichtbij/ongeveer

Slide 3 - Slide

à travers de - ah travèr duh

door (heen)

Slide 4 - Slide

à côté de - ah koté duh

naast

Slide 5 - Slide

sur - suur

op over

Slide 6 - Slide

depuis - duhpwie

sinds

Slide 7 - Slide

pour - poer

voor, om te

Slide 8 - Slide

à cause de - ah koz duh

vanwege, wegens

Slide 9 - Slide

jusqu'à - sjuskah

tot, tot aan

Slide 10 - Slide

pendant - pendang

tijdens/gedurende

Slide 11 - Slide

sans - sang

zonder

Slide 12 - Slide

avec - avek

met

Slide 13 - Slide

à propos de - ah propooh duh

met betrekking tot, over, n.a.v.

Slide 14 - Slide

malgré - malgrèh

ondanks

Slide 15 - Slide

entre - antruh

tussen

Slide 16 - Slide

après - aprèh

(daar)na

Slide 17 - Slide

avant - avang

voor

Slide 18 - Slide

Les verbes - lèh verb

de werkwoorden

Slide 19 - Slide

réussir - réeoesier

slagen/behalen

Slide 20 - Slide

interdire - anterdier

verbieden

Slide 21 - Slide

détester - déetestée

haten

Slide 22 - Slide

avoir l'air de - avwaar lèr duh

eruitzien als

Slide 23 - Slide

avoir envie de - avwaar angvie duh

zin hebben in

Slide 24 - Slide

avoir peur de - avwaar peur duh

bang zijn van

Slide 25 - Slide

avoir raison - avwaar rèzon

gelijk hebben

Slide 26 - Slide

avoir tort - avwaar tor

ongelijk hebben

Slide 27 - Slide

avoir besoin de - avwaar bèbswang duh

nodig hebben

Slide 28 - Slide

avoir soif - avwaar swaf

dorst hebben

Slide 29 - Slide

avori faim - avwaar fèm

honger hebben

Slide 30 - Slide

avoir sommeil - avwaar somij

slaap hebben

Slide 31 - Slide

appeller - appéelée

(op)bellen, roepen, noemen

Slide 32 - Slide

rendre visite - randruh viesiet

bezoeken

Slide 33 - Slide

ouvrir - oevrier

openen

Slide 34 - Slide

ouvert - oevèr

geopend

Slide 35 - Slide

rentrer - rantrée

thuiskomen, naar binnen gaan

Slide 36 - Slide

changer - sjazjée

veranderen

Slide 37 - Slide

essayer - èssajée

proberen, passen

Slide 38 - Slide

quitter - kietée

verlaten

Slide 39 - Slide

condition - kondisjon

voorwaarde

Slide 40 - Slide

si - sie

als, indien, jawel

Slide 41 - Slide

à condition que - ah kondisjon kèh

op voorwaarde dat

Slide 42 - Slide

négations - néegasjon

ontkenningen

Slide 43 - Slide

ne...pas - nuh pah

niet

Slide 44 - Slide

ne ... pas encore - nuh pazenkor

nog niet

Slide 45 - Slide

ne ...rien - nuh riejèn

niets

Slide 46 - Slide

ne ... plus - nuh plu

niet meer

Slide 47 - Slide

ne ... jamais - nuh zjamè

nooit

Slide 48 - Slide

ne ... personne - nuh person

niemand

Slide 49 - Slide

ne ... que - nuh kèh

slechts

Slide 50 - Slide

ne ... aucune - nuh okuun

geen enkele

Slide 51 - Slide

signaalwoorden

Slide 52 - Slide

quand même - kan mem

toch

Slide 53 - Slide

comme - kom

als, zoals, toen, omdat

Slide 54 - Slide

seulement - seulemang

slechts, alleen

Slide 55 - Slide

environ - angvierong

ongeveer

Slide 56 - Slide

sans doute - sang doet

zonder twijfel

Slide 57 - Slide

bien sûr - bjèn suur

natuurlijk

Slide 58 - Slide

peut-être - peutetrèh

misschien

Slide 59 - Slide

plutôt - pluutooh

tamelijk, nogal

Slide 60 - Slide

donc - donk

dus

Slide 61 - Slide

comme si - kom sie

alsof

Slide 62 - Slide

en moyenne - ang mwajèn

gemiddeld

Slide 63 - Slide

malheureusement - malereuzemang

helaas

Slide 64 - Slide

ensuite - ang swiet

vervolgens

Slide 65 - Slide

quand - kang

wanneer

Slide 66 - Slide

lorsque - lorske

wanneer, toen

Slide 67 - Slide

qu'est-ce qui est vrai? - keski èh vrèh

Wat is waar?

Slide 68 - Slide

la manière dont - lah manièr dont

de manier waarop

Slide 69 - Slide

d'après ces lignes - daprèh se lienje

volgens deze regels

Slide 70 - Slide

les devoirs - lèh déevwaar

het huiswerk

Slide 71 - Slide

le devoir - luh dévwaar

de plicht

Slide 72 - Slide

Examenvocabulaire p1

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide

Slide 54 - Slide

Slide 55 - Slide

Slide 56 - Slide

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide

Slide 59 - Slide

Slide 60 - Slide

Slide 61 - Slide

Slide 62 - Slide

Slide 63 - Slide

Slide 64 - Slide

Slide 65 - Slide

Slide 66 - Slide

Slide 67 - Slide

Slide 68 - Slide

Slide 69 - Slide

Slide 70 - Slide

Slide 71 - Slide

Slide 72 - Slide

More lessons like this

Voorzetsels - Les prepósitions

Voorzetsels - Les prepósitions

Voorzetsels - Les prepósitions

Voorzetsels - Les prepósitions

Voorzetsels - Les prepósitions