Schritt 9: Grammatik (dürfen, können, mögen) - 3F

Grammatik: 



dürfen-können-mögen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatik: 



dürfen-können-mögen

Slide 1 - Slide

Vul de juiste vorm in:
"Ich .... noch kein Auto fahren."
A
darf
B
mag

Slide 2 - Quiz

Vul de juiste vorm in: "In der Schule ... wir nicht rauchen!"
A
mögen
B
dürfen

Slide 3 - Quiz

Vul de juiste vorm in: "Ich .... leider morgen nicht bei dir kommen."
A
kann
B
mag

Slide 4 - Quiz

Het werkwoord "mögen" betekent:
A
mogen (toestemming)
B
houden van, lekker vinden

Slide 5 - Quiz

Het werkwoord "dürfen" betekent:
A
mogen (toestemming)
B
durven
C
dutten

Slide 6 - Quiz

Het werkwoord "können" betekent:

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Video

dürfen
können
mogen (toestemming)
kunnen
houden van, lusten, lekker vinden
mögen

Slide 9 - Drag question

Vul de juiste vorm in: "Ich _____ die Aufgabe nicht machen." (können)
A
kannst
B
kann
C
können
D
kanne

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm in: "_____ du schon ausgehen?"
A
Darfst
B
Dürft
C
Dürfen

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm in: "Meine Mutter_____ Pommes."
A
mag
B
magst
C
mögt

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm in: "Wir_____ alle sehr gut Deutsch!"
A
können
B
könnt
C
kannst

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm in: "Ihr ______ noch keine Alkohol trinken, oder?"
A
dürfen
B
darf
C
dürft

Slide 14 - Quiz

Ende

Slide 15 - Slide