Les 10: laatste les voor proefwerk

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

havo-3 chapitre 3

Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
Je gaat eerst de uitleg lezen, daarna ga je een aantal opdrachten maken.

Maak de opdrachten en kijk of je de grammatica toe kunt passen.

Check aan het einde van de LessonUp het leerwerk + verwachting voor het proefwerk!

Répéter:
grammaire D

Dit grammatica-onderdeel gaat over de passé composé met avoir & être.

Dit gebruik je om iets aan te geven wat je in het verleden hebt gedaan.
Tot nu toe hebben jullie dit steeds toegepast met het hulpwerkwoord 'avoir', maar jullie gaan dat vanaf dit hoofdstuk ook kunnen met het werkwoord 'être'

We gaan eerst wat dingen kort herhalen, daarna volgt de 'nieuwe' uitleg.

Neem over wat je over wilt nemen :)!

Even herhalen:
het hulpwerkwoord

Er zijn 2 mogelijke hulpwerkwoorden: avoir (hebben) of être (zijn).
Je gebruikt in het Frans dezelfde hulpwerkwoorden als in het Nederlands.

j'ai 

tu as 

il a 

elle a 

on a 

nous avons 

vous avez 

ils ont 

elles ont 

je suis

tu es

il est

elle est

on est

nous sommes

vous êtes

ils sont (mmv)

elles sont (vmv)

ik heb 

jij hebt

hij heeft 

zij heeft 

men heeft, we hebben 

wij hebben 

u heeft, jullie hebben

zij hebben

zij hebben 

ik ben

jij bent

hij is 

zij is 

men is, we zijn 

wij zijn

u bent, jullie zijn

zij zijn

zij zijn 

Even herhalen:
regelmatige werkwoorden op -er/-ir/-re

Werkwoorden op -er (bijvoorbeeld: parler)
Parler  --> parler  --> parlé                    --> j'ai parlé

Werkwoorden op -ir (bijvoorbeeld: choisir)

Choisir --> choisir  --> choisi                  --> j'ai choisi

Werkwoorden op -re (bijvoorbeeld: attendre)

Attendre --> attendre  --> attendu           --> j'ai attendu

Even herhalen:
de onregelmatige werkwoorden

avoir (hebben)

j'ai eu

tu as eu

il a eu

elle a eu

on a eu

nous avons eu

vous avez eu

ils ont eu

elles ont eu

être (zijn)

j'ai été

tu as été

il a été

elle a été

on a été

nous avons été

vous avez été

ils ont été

elles ont été

faire (maken, doen)

j'ai fait

tu as fait

il a fait

elle a fait

on a fait

nous avons fait

vous avez fait

ils ont fait

elles ont fait

prendre (nemen)

j'ai pris

tu as pris

il a pris

elle a pris

on a pris

nous avons pris

vous avez pris

ils ont pris

elles ont pris

De passé composé:
het hulpwerkwoord être (het voorbeeld 'aller')

Aller betekent gaan (dus we gebruiken être als hulpwerkwoord, net zoals het Nederlands).

je suis allé(e)
tu es allé(e)
il est allé
elle est allée
on est allé(e)(s)
nous sommes allé(e)s
vous êtes allé(e)(s)
ils sont allés
elles sont allées

Let op!

Als het hulpwerkwoord être is, kan er soms een extra -e (vrouwelijk) of -s (meervoud) bijkomen.

Denk aan:

Simon

Simone
Simons

Simones

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (avoir)

Je n'_____ pas ________ de bonnes notes.

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (aller)

Ma mère _____  ________ parler avec mon prof principale.

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (finir)

Il _____ ________ les testes.

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé. (entendre)

Vous_____  ________ l'annonce à la télé?

Répéter:
grammaire H

In het Nederlands kunnen we op bepaalde vragen het antwoord korter maken.

Bijvoorbeeld:
Ken jij de film van de Luizenmoeder al?
Ja, ik ken hem.

We vervangen het lijdend voorwerp door een ander woord. Dit kan in het Frans ook. Neem de volgende slides over.

Grammaire H:
hoe werkt het?

In het lijdend voorwerp moet altijd een zelfstandig naamwoord staan (of een naam).
Je kijkt simpelweg naar het geslacht hiervan. Daarna vervang je het lijdend voorwerp door een van de lidwoorden.

Zelfstandig naamwoord:

mannelijk enkelvoud?

vrouwelijk enkelvoud?

meervoud?

Vervangen door:

le

la

les

Grammaire H:
de plaats in de zin

Als je de zin gaat herschrijven, plaats je het lidwoord (le/la/l'/les) altijd terug in de zin.
Maar waar? Hiervoor zijn 2 regels.

Basisregel
Het lidwoord staat altijd voor het eerste werkwoord in de zin.
Bijvoorbeeld: Je mange le sandwich. Je le mange.

Maar: als er een heel werkwoord in de zin staat, staat het lidwoord hiervoor!
Bijvoorbeeld: Je vais manger le sandwich. Je vais le manger. 

Let op!

Komt er na le/la een woord met een klinker of een h?
Dan verandert le/la in l'!

Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

Tu connais les chansons de Maître Gims?

Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

Ils vont chanter la Marseillaise.

Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

J'ai vu Vincent.

Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord. Schrijf de hele zin op.

Nous avons aimé ce film de science-fiction.

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (1)

Opdracht 1: écouter
- Onderstreep het juiste woord in de zin.

Opdracht 2: vocabulaire
- Zet de juiste woorden in de juiste zin. Er blijven woorden over.
- Vertaal de woorden van het Nederlands naar het Frans.

Opdracht 3: grammaire

- Zet het werkwoord tussen haakjes in de juiste vorm van de passé composé.

- Vervang het onderstreepte zinsdeel door een lidwoord.
- Vertaal de werkwoordsvormen in het Frans.

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (2)

Opdracht 4: phrases clés

- Vertaal de zinnen naar het Frans.
Let op de kleine wijzigingen!

Opdracht 5: lire

- Beantwoord meerkeuzevragen over 2 (!) tekstjes.

- Vertaal de onderstreepte woorden naar het Nederlands.

Les devoirs

Komende les:
- Proefwerk chapitre 3

Apprendre (leren):
- voca A, B, E & F (Frans-Nederlands & Nederlands-Frans)
- phrases clés C & G (Nederlands-Frans)
- grammaire D (de passé composé met avoir/être)
- grammaire H (lijdend voorwerp vervangen door le/la/l'/les)