Oefenles

Kinderen uit groep 3 schrijven elkaar brieven.
Bij welk tussendoel hoort dit?

A
Functies van geschreven taal (tussendoel 3)
B
Alfabetisch principe (tussendoel 6)
C
Functioneel lezen schrijven (tussendoel 7)
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
CommunicatieHBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Kinderen uit groep 3 schrijven elkaar brieven.
Bij welk tussendoel hoort dit?

A
Functies van geschreven taal (tussendoel 3)
B
Alfabetisch principe (tussendoel 6)
C
Functioneel lezen schrijven (tussendoel 7)

Slide 1 - Quiz

Welke van de onderstaande vaardigheden valt onder tussendoel 6: alfabetisch principe?

A
steeds meer letters kennen (kunnen lezen en benoemen)
B
schrijven van een briefje
C
het onbekende woordje ‘maak’ lezen en schrijven

Slide 2 - Quiz

De leerlingen (groep 3) hebben een werkblad voor zich liggen waarop allerlei letters door elkaar staan. De juf zegt: ‘Kijk goed of je een /r/ ziet.’ Ze wijst de r aan op de lettermuur. ‘Zet daar een rood rondje omheen. Misschien zijn er wel meer! Dus kijk goed.’ ​


A
auditieve discriminatie
B
visuele discriminatie
C
visuele analyse

Slide 3 - Quiz

Juf Anke besteedt in groep 1/2 aandacht aan lange en korte zinnen. Ze vraagt kinderen welke zin het langste is en maakt hierbij gebruik van stroken.

Bij welke hoofdcategorie van vaardigheden rond klanken en letters hoort dit?
A
Fonologisch bewustzijn​ ​
B
Fonemisch bewustzijn
C
Letterkennis

Slide 4 - Quiz

Aan welke tussendoelen van beginnende geletterdheid werk je als je werkt met een spelscript?
Overleg in duo’s.

A
1, 2 en 5
B
1, 2, 3 en 4
C
1, 2, 3
D
1, 2, 4 en 5

Slide 5 - Quiz

leerstofordening: zet de woorden in de goede volgorde, opklimmend in moeilijkheidsgraad.
1
vis
klas
duif
leeuw
slang
2
3
4
5

Slide 6 - Drag question

Pak eens twee dezelfde letters uit de letterbak.

Om welke deelvaardigheid gaat het?
A
Letterpositie bepalen
B
Spatieel ordenen
C
Visuele analyse
D
Visuele discriminatie

Slide 7 - Quiz

Kijk goed: zoek de plaatjes van woorden die op elkaar rijmen.

Om welke deelvaardigheid gaat het?
A
Auditieve discriminatie
B
Spatieel ordenen
C
Temporeel ordenen
D
Visuele discriminatie

Slide 8 - Quiz

Zet de fases van de schrijfontwikkeling in de goede volgorde met behulp van de plaatjes.
 Fase 5: invented spelling 



Fase 1: tekenen​
Fase 2: krabbelen​
Fase 3: letterachtige tekens​
Fase 4: enkele letters voor het hele woord​

Slide 9 - Drag question

Welke deelvaardigheid?
Welk woord zeg ik in zand-ta-fel?

Ik zeg drie woorden. Wie kan ze in precies dezelfde volgorde nazeggen?

Pak eens twee dezelfde letters uit de letterbak!

Maak met deze letters je naam.

Wat hoor je vooraan in het woord reus?

Leg de letters van bal eens in de goede volgorde zodat er bal staat.

klankpositie bepalen
temporeel ordenen
auditieve synthese
visuele discriminatie
visuele synthese
spatieel ordenen

Slide 10 - Drag question

Wat doet werken met spelscript voor de mondelinge communicatie en de woordenschat?

Slide 11 - Open question

Taalbewustzijn
Fonologisch bewustzijn
Fonemisch bewustzijn
Het vermogen om na te denken over de vorm en het gebruik van taal en om onbewuste kennis over regels in de taal te verwoorden.

Onderdeel van taalbewustzijn:
Het vermogen om te kunnen reflecteren op de klankvorm van de taal.

Ver gevorderde fase van fonologisch bewustzijn: Het besef dat woorden uit fonemen zijn opgebouwd.

Slide 12 - Drag question

Taalbewustzijn
Fonologisch bewustzijn
Fonemisch bewustzijn
Kinderen weten dat zinnen bestaan uit woorden en dat lange zinnen ook meer woorden hebben.

Leerkracht laat kinderen vertellen welke woorden lanegr zijn door ze te laten verdelen in klankgroepen: lie-ve-heers-beest-je, la-ma of muis

Leerkracht vraagt aan de kinderen welk woord er wordt gezegd bij: 
b-o-s , z-o-n, p-oe-s

Slide 13 - Drag question

De leerlingen (groep 3) hebben een werkblad voor zich liggen waarop allerlei letters door elkaar staan. De juf zegt: ‘Kijk goed of je een /r/ ziet.’ Ze wijst de r aan op de lettermuur. ‘Zet daar een rood rondje omheen. Misschien zijn er wel meer! Dus kijk goed.’ ​


A
auditieve discriminatie
B
visuele discriminatie
C
visuele analyse

Slide 14 - Quiz

De zin ‘Kaat kookt soep’ is beter geschikt voor jonge leerlingen die pas leren lezen dan de zin ‘Kaat bakt cake’.


A
Het woord ‘soep’ past beter in de woordenschat
B
Het woord ‘soep’ is klankzuiver
C
Beide woorden zijn geschikt

Slide 15 - Quiz

Welke van de onderstaande vaardigheden valt onder tussendoel 6: alfabetisch principe?

A
steeds meer letters kennen (kunnen lezen en benoemen)
B
schrijven van een briefje
C
het onbekende woordje ‘maak’ lezen en schrijven

Slide 16 - Quiz

Kinderen uit groep 3 schrijven elkaar brieven.
Bij welk tussendoel hoort dit?

A
Functies van geschreven taal (tussendoel 3)
B
Alfabetisch principe (tussendoel 6)
C
Functioneel lezen schrijven (tussendoel 7)

Slide 17 - Quiz

Juf Anke besteedt in groep 1/2 aandacht aan lange en korte zinnen. Ze vraagt kinderen welke zin het langste is en maakt hierbij gebruik van stroken.

Bij welke hoofdcategorie van vaardigheden rond klanken en letters hoort dit?
A
Fonologisch bewustzijn​ ​
B
Fonemisch bewustzijn
C
Letterkennis

Slide 18 - Quiz

Meester Bas geeft de volgende opdracht aan kinderen uit groep 1/2: ga staan als je een ‘s’ (klank) hoort aan het begin van een woord.

Bij welke vaardigheid rondom klanken en letters hoort deze opdracht?


A
Isoleren van klanken
B
Manipuleren van klanken
C
Synthese van klanken

Slide 19 - Quiz

Eline leest: knop-je

Welke strategie gebruikt ze?

A
Elementaire leeshandeling
B
Lezen met behulp van clusters en spellingpatronen
C
Lezen met behulp van morfologische analyse

Slide 20 - Quiz