Grammatica h3-h5

Grammatica h3-h5
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Grammatica h3-h5

Slide 1 - Slide

Hoofdzin of bijzin?
Hoofdzin en bijzin.

Bijzin: persoonsvorm staat aan het einde van de zin. De zin begint met een voegwoord. 

Ik fiets graag, omdat ik dan niet meer naar de sportschool hoef.
hoofdzin                                bijzin

Slide 2 - Slide

Bijzin

  • Bijzin: OW en PV kunnen gescheiden worden.
  • Beknopte bijzin: Geen OW en PV aanwezig. Het OW uit de hoofdzin is gelijk aan het (verborgen) OW in de bijzin.
  • Foutieve beknopte bijzin: OW van de hoofdzin komt niet overeen met verborgen OW uit de bijzin. 

Slide 3 - Slide

Hoe verbeter je een foutieve beknopte bijzin?
  1. Verander de beknopte bijzin in een gewone bijzin met een persoonsvorm en een onderwerp.

  2. Verander de hoofdzin en vul daar het verzwegen onderwerp van de beknopte bijzin in.

Slide 4 - Slide

doel (in)congruentie en inversie
Congruentie = overeenkomst tussen de persoonsvorm (persoon en getal) en het onderwerp in de zin. 

Inversie = als het onderwerp achter de persoonsvorm staat: een andere zinsvolgorde dan het "normale" onderwerp vóór de persoonsvorm. 

Slide 5 - Slide

Foutieve inversie
Een foutieve inversie is een fout in de woordvolgorde van de zin. De volgorde is meestal onderwerp + persoonsvorm + de rest van de zin. Bij een foutieve inversie verwissel je het onderwerp en de persoonsvorm van plaats, terwijl dit niet zou moeten.

Voorbeelden foutieve inversie
Vorige week was hij ziek en zijn we daarom nog niet klaar met de opdracht.
Ik heb haar geschreven maar heeft ze nog niet gereageerd.

Slide 6 - Slide

Foutieve inversie

Slide 7 - Slide

Werkwoorden zetten de zin in een bedrijvende of lijdende vorm. 

Slide 8 - Slide

Wat is de lijdende vorm van de zin?
A
Het pakket is door Sjors bezorgd.
B
Het pakket heeft Sjors bezorgd.
C
Sjors had het pakket bezorgd.

Slide 9 - Quiz

Wat is de lijdende vorm van de zin?
A
De voorstelling filmt een cameraman.
B
Een cameraman heeft de voorstelling gefilmd.
C
De voorstelling wordt door een cameraman gefilmd.

Slide 10 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer

Slide 11 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Twintigduizend mensen bezocht het festival
B
Twintigduizend mensen bezochten het festival

Slide 12 - Quiz

Hoe maak je een lijdende vorm?
A
Je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp
B
Je maakt van het meewerkend voorwerp een lijdend voorwerp
C
Je zet de bijwoordelijke bepaling achteraan
D
Je maakt van het lijdend voorwerp het onderwerp

Slide 13 - Quiz

In welke zin is de inversie goed?
A
Gisteren ik moest naar de dokter.
B
Ik moest gisteren naar de dokter.
C
Gisteren moest ik naar de dokter.
D
Moest ik gisteren naar de dokter?

Slide 14 - Quiz

Na jaren in Delft gestudeerd te hebben, vertrok Johan naar Afrika.
Stap A: Wat is het onderwerp in de hoofdzin?
Stap B: Wat is het (verzwegen) onderwerp in de beknopte bijzin?
Stap C: Is de zin goed of fout?
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Wat is inversie bij grammatica?
A
Zinsdelen zoeken
B
De volgorde veranderen
C
Onderstrepen
D
Strepen tussen woorden zetten

Slide 16 - Quiz

Inversie is?
A
ow staat vóór de pv
B
ow staat achter de pv
C
ow staat alleen in de zin.
D
pv doet er niet toe.

Slide 17 - Quiz

Welke vormen van samengestelde zinnen heb je?
A
beknopte bijzinnen
B
nevenschikking
C
onderschikking
D
samentrekking

Slide 18 - Quiz

Zin met inversie
A
Morgen ga ik bezoek bij Willem.
B
Willem moet nog boodschappen doen.
C
Mag ik nog een boterham.
D
Sandra laat haar nieuwe broek ziek.

Slide 19 - Quiz

Wanneer kan inversie niet?
A
Bij nevenschikking
B
Bij onderschikking
C
Bij een vraagzin
D
Bij een enkelvoudige zin

Slide 20 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 21 - Quiz

Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei

Slide 22 - Quiz

'Staande op het balkon, wuivend naar alle mensen, trok de stoet voorbij.'
Wat is in de bovenstaande zin de beknopte bijzin?
A
Staande op het balkon
B
Wuivend naar alle mensen
C
Trok de stoet voorbij
D
A en B zijn allebei beknopte bijzinnen

Slide 23 - Quiz

In welke zin is de inversie goed?
In welke zin zit inversie?
A
Ik ga naar de dokter.
B
Ik moest gisteren naar de dokter.
C
Gisteren moest ik naar de dokter.

Slide 24 - Quiz