25. bouwsteen 4b

DEZE LES  (titel)
0.  Informatie over bouwsteen 4 en bouwsteentoets 4 (inleiding)
1.  Werkwoordspelling! (kern)
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Theorie over samenhang
4.  Taalblokken / zelfstudie
5.  Bouwsteentoets 4 (slot)

LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst
- je wisselt af met signaalwoorden
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

DEZE LES  (titel)
0.  Informatie over bouwsteen 4 en bouwsteentoets 4 (inleiding)
1.  Werkwoordspelling! (kern)
2.  Overzicht Schrijfdossier
3.  Theorie over samenhang
4.  Taalblokken / zelfstudie
5.  Bouwsteentoets 4 (slot)

LESDOELEN: 
- je herkent de signaalwoorden en weet dan welk tekstverband er komt
- je weet het nut van de signaalwoorden voor een tekst
- je wisselt af met signaalwoorden

Slide 1 - Slide

over bouwsteen 4
Bouwsteen 04. dinsdag 2  het 2e lesuur + 9 april ►Samenhang (signaalwoorden)
- dinsdag 9 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 04.
Niet: Luna, Wendy (Leon en Simon). 

Leon en Simon kunnen aan de slag met hun StartUp. Deadline 25 mei.

Slide 2 - Slide

over bouwsteentoets 4
Je moet de vereisten daarvoor hebben afgerond. 


Slide 3 - Slide

1. WERKWOORDSPELLING!
(stap 1) Je zet de zin in een andere tijd om de pv te vinden. 
(stap 2) Je zoekt het hele werkwoord, het infinitief, van de pv.
(stap 3) Je haalt -en van het hele werkwoord van de pv af. Nu heb je de stam van het werkwoord. 

Onthoud dat het Nederlands gebaseerd is op klanken
Kakken - de stam 'kakk' wordt de ik-vorm kak
Durven - de stam 'durv' wordt de ik-vorm durf
Verwaarlozen - de stam 'verwaarlooz' wordt de ik-vorm verwaarloos.
Turen - de stam 'tur' wordt de ik-vorm tuur.
Vinden - de stam 'vind' is hetzelfde als de ik-vorm: vind.





Slide 4 - Slide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk (middeleeuws) of zwak. Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels in de tegenwoordige tijd: 

VERHUIZEN ► stam: verhuiz ►  ik-vorm: verhuis.

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik verhuis 
Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij verhuist ook. 
Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij verhuizen allemaal. 

Slide 5 - Slide

de regels van de tegenwoordige tijd
Alle werkwoorden zijn of sterk (middeleeuws) of zwak. Voor ALLE werkwoorden gelden de volgende regels in de tegenwoordige tijd:

Het onderwerp is 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm.
Ik luister naar de docent :)

Het onderwerp is enkelvoud, maar geen 'ik'. ► Dan krijgt de pv de ik-vorm + t
Jij luistert ook. 

Het onderwerp staat in het meervoud ► dan krijgt de pv het hele werkwoord
Wij luisteren allemaal. 

Slide 6 - Slide

En, of, dat, en de komma
  • Let op bij een zin met de woorden 'en', 'of', 'dat' en let ook op bij een komma. 
Het betekent dat de zin uit meer dan één zin bestaat. Je merkt het aan de ademhalingspauze. 
- een signaalwoord heeft een komma (en een spatie) ervóór: 
'Zij fietst naar huis, want anders worden haar ouders kwaad'

  • Elke zin heeft een eigen persoonsvorm en een eigen onderwerp.
Zinnen met 'en', 'of', 'dat' en een komma bestaan dus uit meer dan één zin. Je moet dus vaker dan één keer werkwoordspelling toepassen op de persoonsvorm. 
'Jij weet dat en (jij) gaat toch door'

Slide 7 - Slide

2. OVERZICHT SCHRIJFDOSSIER
Deadline 2 april 24:00 uur.

Schrijfdossier: zie e-mail (nog geen cijfer) of CumLaude (je hebt een cijfer). Dit geldt enkel voor hen die het Schrijfdossier hebben geüpload vóór de deadline. 

Het kan dat je niets hebt ingeleverd, dan heb je noch een e-mail, noch een cijfer ontvangen. De opdracht blijft staan. 

Slide 8 - Slide

3. THEORIE: SAMENHANG
Hoe breng je samenhang aan in jouw tekst? 
a) de tekstconventies en 
b) de signaalwoorden. Die smeden jouw tekst samen. Ze geven een signaal af, hoe jij de tekst moet lezen. 

Dit wordt ook een tekstverband genoemd.

Slide 9 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Er zijn verschillende tekstverbanden met eigen signaalwoorden. Weet je nog? 


  • de tegenstelling [ maar, hoewel ]  
  • de opsomming [ bovendien, ten eerste, ten tweede, ook, eerst...toen] 
  • de toelichting [ zo, bijvoorbeeld, zoals, op deze manier] 
  • de tijd en de volgorde daarin [ gisteren, vervolgens, vroeger, nu, toen, daarna ]  
  • de reden [ omdat, daarom, want ] 
                    

Slide 10 - Slide

VOORBEELD voorwaardelijk verband

'Als ik vandaag mijn kamer opruim(dan) mag ik mee.'


Om mee te mogen, moet ik eerst mijn kamer opruimen.



  • Voorwaarde = kamer opruimen


En hoor je het verschil tussen 'Als ik thuiskom' en 'Wanneer ik thuiskom'? 
'Als de docent er is' en 'Wanneer de docent er is'? 

Slide 11 - Slide

VOORBEELD oorzakelijk verband

'Ik trek een korte broek aan, doordat het warm is.'

'Mijn paard schrok en steigerde, waardoor ik nu een gebroken arm heb.'


  • De oorzaak van mijn kledingkeuze ligt buiten mij, want dat komt door het weer (en daar heb ik geen invloed op). 
  • Je kon er niets aan doen dat jouw paard steigerde.
→ Het paard steigerde, omdat ze schrok en ik daardoor viel. 

Slide 12 - Slide

Heb je door dat je alle signaalwoorden uit één zo'n rijtje kunt gebruiken voor hetzelfde signaal? Het zijn synoniemen: ander woord; dezelfde betekenis. 

Toen... Daarna... Vervolgens... Ten slotte...

Maar... Echter... Daarentegen... Hoewel...


Op de volgende slide de opdrachten die je moet maken in Taalblokken 2F, Bouwsteen 4. 

Slide 13 - Slide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
Dit moet je in Taalblokken maken voor de toets:   

2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 17.

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent. Je sluit af met de tussentoets (niet oud)

► Bouwsteentoets 4: dinsdag 9 april het 2e lesuur Nederlands.

Slide 14 - Slide

TWEEDE LESUUR
Bouwsteentoets 4. 

Vereisten afgerond? Laat het me weten, dan controleer ik het en zet ik bij welbevinden de toets voor jou open.  

Slide 15 - Slide

EINDE VAN DE LES


Tot volgende week!

Slide 16 - Slide

Bouwsteen 05. dinsdag 16 + 23 april ►Hoofd- en bijzaken
- dinsdag 23 april het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 05.
Niet: Emma, Luna, Floor, Wendy, Linda, Sabine, Scott, Randy (Simon, Quint)
Bezig met de StartUp: Simon en Quint.

Bouwsteen 06. dinsdag 7 + 14 mei ► Informatie en meningen
- dinsdag 14 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 06.
Niet: Emma, Sabine, Leon, Scott, Randy (Simon).
Bezig met de StartUp: Simon

Slide 17 - Slide

Bouwsteen 07. dinsdag 21 + 28 mei ► Evalueren
- dinsdag 28 mei het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 07.
Niet: Jesse.
Leon kan aan de slag met de StartUp (deadline 25 mei)

Bouwsteen 08. dinsdag 4 + 11 juni ► Samenvatten
- dinsdag 11 juni het 2e lesuur Nederlands bouwsteentoets 08.

Eindtoets Bouwstenen. dinsdag 18 juni
- eerste lesuur: herhaling van de highlights van de bouwstenen
- tweede lesuur: eindtoets Bouwstenen

Slide 18 - Slide

Nulmeting Grammatica en Spelling. dinsdag 25 juni 
- eerste lesuur: herhaling werkwoordspelling
- tweede lesuur: nulmeting Grammatica en Spelling

Nulmeting Woordenschat. dinsdag 2 juli het eerste lesuur Nederlands


Over: drie lesuren in totaal, op dinsdag 2 (tweede uur) en 9 juli. In die uren ga je toetsen inhalen en vereisten afronden. 

Slide 19 - Slide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 6. 

Woordenschat: bouwsteen 6 Hoofd- en bijzaken. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.
Je sluit af met de tussentoets (niet oud)

Slide 20 - Slide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; 15; opgaven 17 t/m 19; t/m 27; opgaven 32 t/m 34 en opgaven 56 en 57.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 5 en opgaven 12 t/m 14.

Woordenschat: bouwsteen 6 Argumenteren. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Je sluit af met de tussentoets (niet oud).

Slide 21 - Slide

BOUWSTEEN 7: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 9; 12; 15; 26 en 27; opgaven 32 (dit kan door niet naar het fragment te luisteren) 36 t/m 41 en opgaven 50, 52 t/m 54 en 59.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3 en opgaven 8 en 10 .

Woordenschat: bouwsteen 7 Evalueren(op 2F) Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Tussentoets (niet oud).

Slide 22 - Slide

BOUWSTEEN 8: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
► Lezen en luisteren, maken: 1, 3, 7 t/m 9; 10 t/m 15; opgaven 28 t/m 32; 34 t/m 36; opgaven 45 en 46; 48 en 49 en opgaven 54 en 55.
Schrijven, maken: 1 t/m 5 en opgaven 9 t/m 12.

Woordenschat bouwsteen 8 doornemen. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Je sluit af met de tussentoets (niet oud).

Slide 23 - Slide