Verbanden en signaalwoorden

Verbanden en signaalwoorden
Maandag 3 februari
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Verbanden en signaalwoorden
Maandag 3 februari

Slide 1 - Slide

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig staan
C
Woorden die iets aan elkaar staan
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 2 - Quiz

Lesdoelen
Je begrijpt dat signaal woorden helpen bij het vinden ven begrijpen van verbanden
Je kent voorbeelden van signaalwoorden voor verbanden
Je kan een paar signaalwoorden toepassen

Slide 3 - Slide

Signaalwoorden en verband
Oorzaak /reden
Ik kom niet naar school, want ik ben ziek.

Gevolg
Hij eet elke dag McDonalds, daardoor is hij dik.

Volgorde
Eerst
hebben we sport, vervolgens lezen en daarna taakuur.

doel
Sarah sport veel om sterker te worden.

middel
Door middel van proteïneshakes, kan zij beter sporten.

Slide 4 - Slide

voorwaarde
Je mag naar de wc onder voorwaarde dat je over 5 min terug bent.

voorbeeld
Een leerstrategie is een manier om te leren, zoals moeilijke woorden vaak schrijven.

overeenkomst
Yamen heeft een andere school gehad dan Carlos. Toch moet hij net als Carlos Nederlands oefenen.

verschil /tegenstelling
In tegenstelling tot Chandré, is mevrouw Tanja klein.

Slide 5 - Slide

Signaalwoorden geven verbanden aan in een tekst.

A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Wat is géén signaalwoord tegenstellend verband?
A
Toch
B
Echter
C
Daarentegen
D
Toen

Slide 7 - Quiz

'Want' is een signaalwoord. Welk verband geeft het aan?
A
Een uitleg
B
Een voorbeeld
C
Een tegenstelling
D
Een opsomming

Slide 8 - Quiz

Signaalwoorden geven verbanden aan. Welk verband wordt aangegeven door het signaalwoord 'maar'
A
vergelijking
B
argument
C
tegenstelling
D
volgorde

Slide 9 - Quiz

Signaalwoorden tegenstellend verband zijn
A
maar, echter, toch
B
om te, door te, door middel van
C
eerst, vervolgens, dan
D
dus, kortom, slotsom

Slide 10 - Quiz

Signaalwoorden geven verbanden aan tussen ....
A
teksten
B
woorden
C
woorden, zinnen
D
woorden, zinnen, alinea's

Slide 11 - Quiz

Wat zijn signaalwoorden opsommend verband ?
A
om te beginnen, ook, bovendien, en, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte
B
daardoor, doordat, als gevolg van
C
maar, toch, echter, desondanks, aan de ene kant .... aan de andere kant, daar staat tegenover
D
daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers

Slide 12 - Quiz

Oefenen met Tanja

Abel
Maiadh
Ruqaiah
Yamen
Kseniia
Naima
Ria
Zayhara
Oefenen duo's

Abdulhamid -Carlos
Rayan -Mariana
Bilal-Ria
Alina-Chandré

Slide 13 - Slide

Sleep het juiste verband naar het juiste signaalwoord.
om ... te
maar
verder
zo
tegenstellend verband
opsommend verband
middel-doel verband
voorbeeldgevend verband

Slide 14 - Drag question

Ik kan signaalwoorden en verbanden tussen zinnen herkennen.
A
ja
B
bijna
C
nee

Slide 15 - Quiz