This lesson contains 80 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Thema 7
Stevigheid en beweging
Oefenvragen
Slide 1 - Slide
7.1 Het skelet van de mens
Slide 2 - Slide
Nummer 3
Nummer 7
Nummer 14
Nummer 15
Nummer 19
Nummer 23
Kuitbeen
Scheenbeen
Handwortelbeentje
Wervelkolom
Schouderblad
Sleutelbeen
Slide 3 - Drag question
Wat zijn de taken van het skelet?
A
stevigheid en vorm
B
stevigheid, vorm en bescherming
C
stevigheid, vorm, bescherming en beweging
D
stevigheid, vorm, bescherming, beweging en stilstaan
Slide 4 - Quiz
Welke functie van het skelet zie je het beste terug bij de schedel?
A
Het skelet geeft vorm aan het lichaam
B
Het skelet beschermt kwetsbare organen
C
Het skelet maakt het lichaam stevig
D
Het skelet zorgt dat het lichaam kan bewegen
Slide 5 - Quiz
Skelet Uit hoeveel botten bestaat jouw skelet?
A
106
B
206
C
176
D
236
Slide 6 - Quiz
Sleep naar de botten die je
ziet op de röntgenfoto:
Spaakbeen
Opperarmbeen
Ellepijp
middenhands
beentjes
handwortel
beentjes
vingerkootjes
Slide 7 - Drag question
Hoe heet bot nr 3?
A
Bovenarm
B
Opperarmbeen
C
Dijbeen
D
Opperarmbot
Slide 8 - Quiz
Hoe heet bot nr 9?
A
Dijbeen
B
Kuitbeen
C
Scheenbeen
D
Knieschijf
Slide 9 - Quiz
Hoe heet bot nr 14?
A
Rib
B
Sleutelbeen
C
Wervel
D
Borstbeen
Slide 10 - Quiz
Hoe heet bot nr 10?
A
Opperbeen
B
Heupbeen
C
Dijbeen
D
Scheenbeen
Slide 11 - Quiz
Sleep de nummers naar de juiste naam
Beenderen van het been
dijbeen
voetwortelbeen
scheenbeen
middenvoetsbeen
knieschijf
kuitbeen
1
2
3
4
5
6
Slide 12 - Drag question
Sleep de nummers naar de juiste naam
Beenderen van de hand
vingerkootje
ellepijp
handwortel-
beentje
spaakbeen
middenhands-
beentje
1
2
3
4
5
Slide 13 - Drag question
Hoe heten de groen gekleurde botten?
A
Halswervels
B
Borstwervels
C
Lendewervels
D
Heiligbeen
Slide 14 - Quiz
Hoe heet het groen gekleurde bot?
A
Heiligbeen
B
Staartbeen
C
Heupbeen
D
Bekken
Slide 15 - Quiz
De borstkas beschermt Kies het beste antwoord
A
het hart
B
het hart en de longen
C
het hart, de longen en de maag
D
het hart, de longen, de maag en de lever
Slide 16 - Quiz
Topganger
Teenganger
Zoolganger
Slide 17 - Drag question
7.2 Kraakbeenweefsel en beenweefsel
Slide 18 - Slide
Zorgt kalk of lijmstof voor stevigheid?
A
Kalk
B
Lijmstof
Slide 19 - Quiz
Waaruit bestaan botten?
A
lijmstof
B
kraakbeen
C
kalk en kraakbeen
D
kalk en lijmstof
Slide 20 - Quiz
Zijn onderstaande beweringen waar of niet waar? Sleep de beweringen naar het juiste hokje
Wel waar
Niet waar
Je ribben bestaan vooral uit lijmstof.
Kalk zorgt voor de stevigheid van je botten
Kraakbeen maakt het skelet harder.
Jonge kinderen hebben veel kalk in hun botten, waardoor die niet zo gemakkelijk breken.
Een haai is gestroomlijnd gebouwd.
Slide 21 - Drag question
Baby's zijn nog heel flexibel. De botten bestaan vooral uit:
A
Kraakbeen
B
Botweefsel
Slide 22 - Quiz
Welk bestanddeel van de tussencelstof geeft de stevigheid (hardheid) aan botweefsel?
A
Collageen
B
Lijmstof
C
Kalkzout(en)
D
Kraakbeenweefsel
Slide 23 - Quiz
rood beenmerg
geel beenmerg
voorbeeld botten
pijpbeenderen
platte beenderen
wel
wel
wel
geen
schedel
ribben
opperarmbeen
dijbeen
schouderblad
ellepijp
Slide 24 - Drag question
Kraakbeen is
A
Buigzaam
B
Niet buigzaam
Slide 25 - Quiz
Kraakbeen bevat
A
veel lijmstof
weinig kalk
B
veel kalk
weinig lijmstof
C
evenveel kalk als lijmstof
D
geen kalk alleen lijmstof
Slide 26 - Quiz
Kraakbeen heeft veel tussencelstof
A
waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quiz
In een gewricht zitten laagjes kraakbeen. Waarvoor dient dit kraakbeen?
A
Om de botten op hun plaats te houden
B
Om de botten een beetje te laten buigen
C
Om het gewricht te laten bewegen
D
Om slijtage aan de botten te voorkomen.
Slide 28 - Quiz
Geel beenmerg
Rood beenmerg
vet opslag
Aanmaak van bloedcellen
Platte beenderen
Pijpbeenderen
Slide 29 - Drag question
7.3 Beenverbindingen
Slide 30 - Slide
Gewricht
Naad
Vergroeid
Kraakbeen
Slide 31 - Drag question
Er is geen beweging mogelijk bij de volgende beenverbindingen
A
Naden
B
Gewricht
C
Kraakbeen
D
Vergroeid
Slide 32 - Quiz
Welke beenverbinding is het meest beweeglijk
A
Kraakbeen
B
Naad
C
Vergroeid
D
Gewricht
Slide 33 - Quiz
Welke beenverbinding zit er tussen de wervels?
A
Naden
B
Vergroeid
C
Kraakbeen
D
Gewricht
Slide 34 - Quiz
Welk type beenverbinding is er te vinden tussen de ribben en het borstbeen?
A
Vergroeiing
B
Naadverbinding
C
Kraakbeenverbinding
D
Gewricht
Slide 35 - Quiz
Kraakbeen is een
A
beenverbinding waardoor er een heel veel beweging mogelijk is, bijv. bij de ribben
B
beenverbinding waardoor er een geen beweging mogelijk is, bijv. bij de ribben
C
beenverbinding waardoor er een beetje beweging mogelijk is, bijv. bij de ribben
D
verbinding tussen 2 kraakbeenlaagjes
Slide 36 - Quiz
Naadverbinding Wat is waar?
A
1) botverbinding waardoor er geen beweging mogelijk is
2) bijv. bij de elleboog
B
1) beenverbinding waardoor er geen beweging mogelijk is
2) bijv. het kniegewricht
C
1) kraakbeenverbinding waardoor er veel beweging mogelijk is
2) bijv. bij de schedelbeenderen
D
1) beenverbinding waardoor er geen beweging mogelijk is
2) bijv. bij de schedelbeenderen
Slide 37 - Quiz
ontspannen
Samengetrokken
Verbinding door kraakbeen
Scharnier-gewricht
kogel
gewricht
Slide 38 - Drag question
Wat is het meest bewegelijk gewricht?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht
Slide 39 - Quiz
Waardoor kunnen botten in een gewricht gemakkelijk langs elkaar bewegen?
A
Door gewrichtssmeer
B
Door gewrichtsbanden
C
Door kraakbeen
D
Door de beenverbinding
Slide 40 - Quiz
Sleep de beenverbinding naar de juiste beenderen
Twee teenkootjes
De wervels van het heiligbeen
Het heupbeen en het dijbeen
Ribben en het borstbeen
Gewricht
Vergroeid
Gewricht
Kraakbeen
Slide 41 - Drag question
Soort gewricht
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
rolgewricht
D
draaikogelgewricht
Slide 42 - Quiz
Welk gewricht is dit?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
Rolgericht
D
Atlas en draaier
Slide 43 - Quiz
Wat voor soort gewricht is B
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Rolgewricht
Slide 44 - Quiz
Welk gewricht is dit?
A
kogelgewricht
B
scharniergewricht
C
Rolgewricht
Slide 45 - Quiz
Wat voor soort gewricht is C?
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Rolgewricht
D
Eivormig gewricht
Slide 46 - Quiz
Hoe heet gewricht nummer 5?
A
rolgewricht
B
zadelgewricht
C
scharniergewricht
D
eivormiggewricht
Slide 47 - Quiz
Gewrichtskogel
Gewrichtskapsel
Gewrichtskom
Slide 48 - Drag question
Gewrichtssmeer
Gewrichtskapsel
Kapselband
Kraakbeenlaagje
Houdt botten bij elkaar
Geeft extra stevigheid aan grote gewrichten
Bescherming van botten tegen slijtage
Soepel bewegen van het gewricht
Slide 49 - Drag question
7.4 Spieren
Slide 50 - Slide
Hoe noem je 2 tegengesteld werkende spieren?
A
Synergisten
B
Willekeurigw spieren
C
Onwillekeurige spieren
D
Antagonisten
Slide 51 - Quiz
Waar zitten pezen?
A
Tussen 2 gewrichten
B
Tussen botten en spieren
C
Tussen gewrichten en spieren
D
Tussen 2 spieren
Slide 52 - Quiz
Nummer 1 = triceps Nummer 2 = biceps?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 53 - Quiz
Antagonisten en agonisten zijn spieren die dezelfde beweging tot gevolg hebben
A
Juist
B
Onjuist
Slide 54 - Quiz
Een functie van een pees is aanhechting van een spier aan het bot
A
Juist
B
Onjuist
Slide 55 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van groot naar klein
A
Spieren
spiercellen
spierstelsel
B
Spierstelsel
Spieren
Spiercellen
C
Spiercellen
spieren
spierstelsel
Slide 56 - Quiz
Als een spier samentrekt:
hoe lang kun jij dit?
De plank is een statische oefening, wat inhoudt dat je je lichaam een tijdje in een bepaalde houding moet houden zonder te bewegen.
A
wordt de spier korter en dunner
B
wordt de spier langer en dikker
C
wordt de spier korter en dikker
D
wordt de spier langer en dunner
Slide 57 - Quiz
Beweging ontstaat doordat .... 1 .... kunnen samentrekken.
.... 2 .... kunnen niet samentrekken, maar zorgen voor verbinding met het bot.
A
1: spieren
2: spieren
B
1: pezen
2: pezen
C
1: pezen
2: spieren
D
1: spieren
2: pezen
Slide 58 - Quiz
Om de arm te buigen moet je
A
de biceps aanspannen
B
de triceps aanspannen
C
de biceps ontspannen
D
de biceps en de triceps aanspannen
Slide 59 - Quiz
De biceps en de triceps zijn spieren die bij bewegen
A
hetzelfde doen
B
het tegenovergestelde doen
C
nooit samenwerken
D
niets met elkaar te maken hebben
Slide 60 - Quiz
Bekijk afbeelding 1. Wat gebeurt er met de voet als spier P zich samentrekt?
Sleep het cijfer A of B naar de afbeelding
Slide 61 - Drag question
7.5 Houding en beweging
Slide 62 - Slide
Hier zie je
A
geen goede lichaamshouding
B
een goede lichaamshouding
Slide 63 - Quiz
Wat kun je zeggen over de wervelkolom van deze jongen
A
Deze heeft een dubbele S-vorm
B
Deze heeft GEEN dubbele S-vorm
C
Deze heeft een S-vorm
D
Deze heeft GEEN
S-vorm
Slide 64 - Quiz
Waarom mag je bij het tillen je wervelkolom niet helemaal buigen?
A
Dan verschuiven de wervels
B
Dan verschuiven de kraakbeenschijven
C
Dan worden de wervels aan 1 kant helemaal platgedrukt
D
Dan worden de kraakbeenschijven aan 1 kant platgedrukt
Slide 65 - Quiz
Sleep de persoon naar het vakje waar hij bij hoort.
Goede houding
Slechte houding
Slide 66 - Drag question
Bij welke plaatje heeft de persoon een goede houding?
A B C
A
B
C
Slide 67 - Quiz
Welke houding is goed?
A
Links
B
Rechts
C
Beide
D
Geen van beide
Slide 68 - Quiz
Welke houding is goed?
A
eerste
B
tweede
C
derde
D
vierde
Slide 69 - Quiz
7.6 Blessures
Slide 70 - Slide
Wat hoort bij elkaar? Sleep ze naar elkaar toe
de arm is uit de kom
door een stomp heb ik een blauwe plek
het gewrichtskapsel en de kapselbanden zijn beschadigd
kneuzing
verzikking
ontwrichting
Slide 71 - Drag question
Welke van onderstaande keuzes is een blessure aan bot of gewricht?
A
kneuzing
B
ontwrichting
C
bloeduitstorting
D
blauwe plek
Slide 72 - Quiz
Welke blessure zie je in de afbeelding? Let op: je ziet voor-en zij-aanzicht
A
Kneuzing
B
Botbreuk
C
Ontwrichting
D
Spierscheuring
Slide 73 - Quiz
Beschadiging van een weefsel, zonder dat er iets breekt of scheurt
A
Verzwikking
B
Kneuzing
C
Voetbalknie
Slide 74 - Quiz
Deze persoon heeft haar gewrichtskapsel te ver uitgerekt. Dit noemen wij een...?
A
Kneuzing
B
Ontwrichting
C
Verstuiking
D
Spierscheuring
Slide 75 - Quiz
Wat is geen effect van een goede warming-up?
A
De hartslag gaat omhoog
B
De kans op blessures wordt kleiner
C
De spieren worden opgewarmd
D
Je verbrand de meeste calorieën
Slide 76 - Quiz
Welke blessure is een vorm van RSI?
A
verzwikte enkel
B
muisarm
C
tenniselleboog
D
Zweepslag
Slide 77 - Quiz
De arm is uit de kom
Blauwe plek door stomp
Enkel klapt dubbel
Onderbeen staat stil, bovenbeen draait
Een arts moet de botten zetten
Kuitspier is beschadigd bij een zweepslag
Botbreuk
Kneuzing
Ontwrichting
Spierscheuring
Voetbalknie
Verzwikking
Slide 78 - Drag question
Sharon heeft tijdens het skien haar scheenbeen gebroken en moet naar het ziekenhuis. hierna staat wat er in het ziekenhuis is gebeurt. zet ze op volgorden.
1
2
3
Sharon krijgt gipsverband om haar been.
De arts zet de scheenbeen op goede stand.
De arts laat een rontgenfoto maken.
Slide 79 - Drag question
Vul de volgende zinnen in door de goede woorden er naar te slepen.
Je kunt de kans op een sportblessure verminderen door voor je begint een ________ te doen
Een warming-up begint meestal met ___________ lopen
Door een warming-up stroomt er meer ___________ naar je spieren
Bij een warming-up horen ook ________
Door sporten komen er afvlstoffen in de ____________
Door nadat je gesport hebt een __________ te doen heb je minder last van spierpijn
Een warme douche zorgt voor een goede ___________ van spieren