Engelse werkwoorden

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Geef eens voorbeelden van
Engelse werkwoorden

Slide 2 - Mind map

Lesdoel
Na deze les ken je de regels rondom de vervoeging van Engelse werkwoorden in het Nederlands. 

Slide 3 - Slide

Regels
Engelse werkwoorden vervoeg je net zoals Nederlandse werkwoorden. Bij lastige werkwoorden (zoals woorden als pushen) ga je uit van de klank.

Bij verleden tijd en voltooid deelwoord ga je uit van de regels van het x-kofschip (of 't fokschaap x c.q. 't sexy fokschaap). 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Spelling Engelse ww

Engelse werkwoorden vervoeg je in het Nederlands net als de zwakke werkwoorden: 

- tegenwoordige tijd:           ik-vorm, ik-vorm + t        haal -en van hele ww.

- verleden tijd:                         't sexy fokschaap:          ik-vorm + te(n) of de(n)

- voltooid deelwoord:           't sexy fokschaap:           +t / +d

Ik jog - hij jogt - wij joggen     ik jogde - wij jogden              wij hebben gejogd

ik race - hij racet - wij racen   ik racete - wij raceten           wij hebben geracet

Ik date - hij datet - wij daten   ik datete - wij dateten          wij hebben gedatet

Slide 6 - Slide

Haal de -n eraf voor TT en voeg de gebruikelijke uitgang toe
Haal de -en eraf voor VT en VD en gebruik het x-kofschip.

Slide 7 - Slide

De ik-vorm krijgt geen dubbele medeklinker! 
Haal de -en van het hele werkwoord en kijk dan naar laatste letter bij vt en vd.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd
Romy en Marie (racen)
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 10 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
Inloggen -
A
Bob logt in en downloadt een document.
B
Bob logd in en download een document.
C
Bob logt in en download een document.
D
Bob logt in en downloat een document.

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje ... (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vader (downloaden)
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 13 - Quiz

Bij de vervoeging van Engelse werkwoorden let je op de uitspraak en voegt dan de kofschipregel toe.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Gisteren racede ik naar huis
B
Gisteren racte ik naar huis
C
Gisteren racete ik naar huis
D
Gisteren racde ik naar huis

Slide 15 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
Ik ben door het ongeluk gebrainwasht.
B
Ik ben door het ongeluk gebrainwashet.
C
Ik ben door het ongeluk gebrainwashd.
D
Ik ben door het ongeluk gebrainwashed.

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden vervoegen
Kies de juiste schrijfwijze:
timer
0:15
A
Hij gamet de hele dag.
B
Hij gamed de hele dag.
C
Hij gamt de hele dag.
D
Hij gamd de hele dag.

Slide 17 - Quiz

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:
A
De computer crashed tijdens de les
B
De computer crasht tijdens de les
C
De computer crashet tijdens de les
D
De computer crash't tijdens de les

Slide 18 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden

Slide 20 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Hij (liken) .... elke foto die zij plaatst.

A
likt
B
liket
C
liked
D
likedt

Slide 21 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Na schooltijd (racen, vt) .... hij naar huis om op tijd te zijn voor de visite.
A
racte
B
racde
C
racete
D
racede

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 24 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 25 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm vt: pushen
A
pushete
B
pushde
C
pushte
D
pushede

Slide 26 - Quiz


hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm tt: deleten
A
deletet
B
delet
C
delete

Slide 27 - Quiz