Taalcompleet A1 Thema 6

Taalcompleet A1 thema 6
Kleding
1 / 237
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 237 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Taalcompleet A1 thema 6
Kleding

Slide 1 - Slide

Les 6.1: De jas, de broek, de schoenen

Slide 2 - Slide

de tas
  • de tas - de tassen 
  • kan je dingen in doen
  • een tas kan je dragen
  • zin: Zij doet de boodschappen in de tas.

Slide 3 - Slide

de trui
  • de trui -  de truien
  • zin: Mijn moeder breit een trui voor mij.
  • zin: Haar trui is zacht en blauw. 

Slide 4 - Slide

Het overhemd
De man draagt een overhemd met strepen.
het hemd
Onder zijn trui draagt hij een hemd.

Slide 5 - Slide

de sok / de sokken
Waar ga je sokken kopen?
een paar sokken
Ik draag een paar warme sokken.

Slide 6 - Slide

de jas
  • kledingstuk voor buiten
  • over je kleding 
  • de jas - de jassen
  • zin: Ik heb een nieuwe jas aan.
  • zin: Mijn jas is kapot.

Slide 7 - Slide

de schoen - de schoenen

Slide 8 - Slide

de broek
  • kleding
  • de broek - de broeken
  • zin: Ik koop vandaag een nieuwe broek.
  • zin: Mijn broek is te groot.

Slide 9 - Slide

het vest

Slide 10 - Slide

1 schoen,
10 .........

Slide 11 - Open question

Maak een zin.

Slide 12 - Open question

Wat is dit?
4
A
een beroek
B
een boek
C
een boerk
D
een broek

Slide 13 - Quiz

Wat is dit?

A
rok
B
jas
C
broek
D
jurk

Slide 14 - Quiz

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 3, 4, 5, 6, 7, 8
We maken samen:
---
Praat samen:
2-9

Slide 15 - Slide

6.2 "De" en "het"

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Link

 de of het
beantwoord de vragen; volgende dia's

Slide 18 - Slide

............ jasje
A
het
B
de

Slide 19 - Quiz

........... schoenen
A
het
B
de

Slide 20 - Quiz

............... broekje?
A
het
B
de

Slide 21 - Quiz

............ rokje
A
het
B
de

Slide 22 - Quiz

................. truien
A
het
B
de

Slide 23 - Quiz

........... tassen (laatste vraag)
A
het
B
de

Slide 24 - Quiz

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 13, 
We maken samen:
11
Praat samen:
--

Slide 25 - Slide

6.3 Kleding kopen

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Oefenen in je boek:
We luisteren naar de tekst en maken 15
Maak opdracht zelf:
 17, 18, 20, 21, 22, 
We maken samen:
19
Praat samen:
23

Slide 29 - Slide

Les 6.4: ooi, aai, oei

Slide 30 - Slide


A
roejen
B
roeien
C
roeijen
D
roeiien

Slide 31 - Quiz


A
gooijen
B
goojen
C
goien
D
gooien

Slide 32 - Quiz


A
draien
B
draajen
C
draaien
D
draaijen

Slide 33 - Quiz


A
aajen
B
aaijen
C
aaien
D
aien

Slide 34 - Quiz


A
koeien
B
koeijen
C
koejen
D
kooien

Slide 35 - Quiz


A
zwaien
B
zwaaien
C
zwaaijen
D
zwaajen

Slide 36 - Quiz


A
knoejen
B
knoeien
C
knoeijen
D
knooien

Slide 37 - Quiz


A
papegaaj
B
papegai
C
papegaai
D
papegaaij

Slide 38 - Quiz


A
groeien
B
groejen
C
groeijen
D
grooien

Slide 39 - Quiz


Slide 40 - Open question


Slide 41 - Open question


Slide 42 - Open question


Slide 43 - Open question


Slide 44 - Open question

Oefenen in je boek:
Maak opdracht
---
We maken samen:
26
Praat samen:
25

Slide 45 - Slide

6.5: Wat draagt zij?

Slide 46 - Slide

het werk
  • Je doet werk om geld te verdienen 
  • zin: Wat voor werk doe jij?
  • Plaats waar je werkt.
  • zin: Op mijn werk krijgen we nieuwe computers.
49

Slide 47 - Slide

de laars
  • Een dichte hoge schoen
  • de laars - de laarzen
  • Zin: Ik koop laarzen, omdat ze warm zijn. 
  • Zin: Mijn vader koopt een laars in de winkel. 

Slide 48 - Slide

vrij
  • je hoeft niet te werken 
  • je hoeft niet naar school
  • werkwoord: vrij hebben: ik heb vrij
  • zin: Ik heb veel vrije tijd.
  • zin: Ik heb vandaag vrij en ga de hele dag chillen. 

Slide 49 - Slide

het pak
Als ik naar een bruiloft ga, draag ik een pak.
de knoop
Mijn jas heeft geen knopen maar een rits.

Slide 50 - Slide

de kleren
  • de kleding 
  • zin: Ik doe mijn kleren aan.
  • zin: Ik doe mijn kleren uit.

Slide 51 - Slide

kort
  • kort <---> lang
  • zin: Wat is je haar kort! Ben je bij de kapper geweest?
  • weinig tijd
  • zin: Hij is nog maar kort in Nederland. 

Slide 52 - Slide

allebei



beide / twee personen
Sam en Kim hebben allebei een 10 gehaald voor het proefwerk.

Slide 53 - Slide

de jurk
  • kledingstuk 
  • voor vrouwen
  • de jurk - de jurken
  • zin: Het is feest dus ik trek een mooie jurk aan.

Slide 54 - Slide

Oefenen in je boek:
We lezen de tekst en maken 28
Maak opdracht zelf:
 29, 30, 33, 34
We maken samen:
31, 32
Praat samen:
35

Slide 55 - Slide

Programma 25/03/2025
- Mededeling donderdag
- Toetsen terug + bespreken
- Woorddictee van thema 6 
- 6.5: samen nakijken
- 6.6: Welk/welke
- 6.7: Welke sieraden draagt zij?

Slide 56 - Slide

Thema 6.6.
Welk? Welke?

Slide 57 - Slide

Slide 58 - Slide

Met welk en welke kun je een vraag stellen.

Welke smaak ijs vind je lekker?
Welk huis is van jou?
Welk vest vind je leuk?
Welke pen schrijft goed?

Slide 59 - Slide

Slide 60 - Slide

Welk of welke?
___ jaar is het?
A
Welk
B
Welke

Slide 61 - Quiz

Welk of welke?
____ fruit vind jij lekker?
A
Welk
B
Welke

Slide 62 - Quiz

Welk of welke?
___ kleur vind jij leuk?
A
Welk
B
Welke

Slide 63 - Quiz

Welk of welke?
___ dag is het vandaag?
A
Welk
B
Welke

Slide 64 - Quiz

Welk of welke?
___ jongen is lief?
A
Welk
B
Welke

Slide 65 - Quiz

Welk of welke?
___ meisje is aardig?
A
Welk
B
Welke

Slide 66 - Quiz

Welk of welke?
____ muziek vind jij leuk?
A
Welk
B
Welke

Slide 67 - Quiz

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 38
We maken samen:
37
Praat samen:
39. 40

Slide 68 - Slide

6.7 Welke sieraden draagt zij?

Slide 69 - Slide

Oefenen in je boek:
We lezen de tekst en maken 42
Maak opdracht zelf:
 43, 44, 45, 46, 47, 48,
We maken samen:
50
Praat samen:
49

Slide 70 - Slide

Woorden herhalen

Slide 71 - Slide

Kleding pas je in .........

Slide 72 - Slide

Wie is dit? 

Slide 73 - Slide

Wat draagt deze man?

Slide 74 - Slide

Wat draagt de vrouw?

Slide 75 - Slide

Wat is dit?

Slide 76 - Slide

Wat is dit?

Slide 77 - Slide

Wat is dit?

Slide 78 - Slide

Wat is dit?

Slide 79 - Slide

Wat is dit?

Slide 80 - Slide

Wat is dit?

Slide 81 - Slide

Wat is dit?

Slide 82 - Slide

Wat is dit?

Slide 83 - Slide

Wat is dit?

Slide 84 - Slide

Wat is dit?

Slide 85 - Slide

Wat is dit?

Slide 86 - Slide

Wat is dit?

Slide 87 - Slide

Wat is dit?

Slide 88 - Slide

Wat draagt zij om haar pols?

Slide 89 - Slide

Wat is dit?

Slide 90 - Slide

Wat is dit?

Slide 91 - Slide

Programma 01/04/2025
- Hoe gaat het? 
- Woorddictee
- 6.7: Opdrachten bespreken
- 6.8: De rok is kapot
-6.9: Ik wil, wij willen: opdrachten bespreken

Slide 92 - Slide

6.7 Welke sieraden draagt zij?

Slide 93 - Slide

Wat is dit?

Slide 94 - Slide

Wat is dit?

Slide 95 - Slide

Wat is dit?

Slide 96 - Slide

Wat is dit?

Slide 97 - Slide

Wat is dit?

Slide 98 - Slide

Wat is dit?

Slide 99 - Slide

Wat is dit?

Slide 100 - Slide

Wat is dit?

Slide 101 - Slide

Wat is dit?

Slide 102 - Slide

Wat is dit?

Slide 103 - Slide

Wat draagt zij om haar pols?

Slide 104 - Slide

Wat is dit?

Slide 105 - Slide

Wat is dit?

Slide 106 - Slide

Oefenen in je boek:
We kijken de opdrachten samen na:
Maak opdracht zelf:
 43, 44, 45, 46, 47, 48,
We maken samen:
50
Praat samen:
49

Slide 107 - Slide

6.8: De rok is kapot
Een kledingstuk ruilen

Slide 108 - Slide

Oefenen in je boek:
We luisteren samen naar de tekst en maken opdracht 52
Maak opdracht zelf:
54, 55, 58, 59
We maken samen:
56,57
Praat samen:
60

Slide 109 - Slide

Programma 03/04/2025

- 6.9: Herhalen "ik wil, wij willen"
- 6.10: De tijd
- 6.11: Is de winkel open?
- 6.12: Hoe laat is het?

Slide 110 - Slide

6.9: Ik wil, wij willen 
We leren over het werkwoord "willen" gebruiken

Slide 111 - Slide

Willen is een onregelmatig werkwoord


Slide 112 - Slide

Wij ___ een nieuw huis.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 113 - Quiz

Hij ___ een groot gezin.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 114 - Quiz

___ u op de eerste verdieping wonen?
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 115 - Quiz

Maren ___ een boterham met kaas.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 116 - Quiz

U ___ nieuwe kleren.
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 117 - Quiz

____ jij de bon?
A
wil
B
wilt
C
willen

Slide 118 - Quiz

Schrijf de goede vorm van willen:
Wij ____ graag een ijsje.

Slide 119 - Open question

Schrijf de goede vorm van willen:
Mulan ___ rijst met kip eten.

Slide 120 - Open question

Schrijf de goede vorm van willen:
Mijn broertje ___ geen groente eten.

Slide 121 - Open question

Schrijf de goede vorm van willen:
___ u een glas water?

Slide 122 - Open question

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
62, 63, 64, 65
We maken samen:
--
Praat samen:
--

Slide 123 - Slide

6.10: De tijd
Je oefent met hele uren, halve uren en kwartieren

Slide 124 - Slide

Klokkijken 
 
We leren: 
  • de hele uren 
  • de halve uren 
  • de kwartieren 
op de klok te benoemen en te tekenen

Slide 125 - Slide

het kwartier
15 minuten

het kwartier => de kwartieren

Slide 126 - Slide

de ochtend
  • begin van de dag
  • tussen 06:00 tot 12:00

  • de ochtend - de ochtenden

  • zin: Ik begin de ochtend met een ontbijt.
  • zin: Deze ochtend is erg koud. 

Slide 127 - Slide

de middag 
  • in/tijdens de middag
  • 's middags
  • van 12:00 tot 18:00 uur
  • zin: De leerlingen zijn            's middags vrij. 

Slide 128 - Slide

de avond
  • in/tijdens de avond
  • 's avonds
  • dagdeel van 18.00 - 00.00 uur
  • zin: Ik drink 's avonds altijd thee.
  • zin: 's Avonds is het donker. 

Slide 129 - Slide

de nacht
  • in de nacht
  • 's nachts
  • van 0.00 - 6.00 uur
  • zin: Ik droom in de nacht. 

Slide 130 - Slide

Hoe laat is het?

Slide 131 - Slide

duren
hoe lang iets blijft of doorgaat.

🔹 Voorbeeldzinnen :
De les duurt één uur.
Hoe lang duurt de film?
De vakantie duurt twee weken.

Slide 132 - Slide

09.30 uur
A
B
C
D

Slide 133 - Quiz

14.00 uur
A
B
C
D

Slide 134 - Quiz

Het is negen uur.
A
B
C
D

Slide 135 - Quiz

uur

A
uren
B
urren
C
uuren
D
uurren

Slide 136 - Quiz

Hoeveel secondes heeft een minuut?
A
15
B
30
C
60
D
100

Slide 137 - Quiz

Tot hoe laat duurt de avond?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 138 - Quiz

Hoe laat begint de ochtend?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 139 - Quiz

Hoeveel minuten heeft een uur?
A
10
B
30
C
60
D
100

Slide 140 - Quiz

Hoeveel minuten heeft een half uur?
A
10
B
30
C
60
D
100

Slide 141 - Quiz

Hoeveel minuten heeft een kwartier?
A
15
B
30
C
60
D
100

Slide 142 - Quiz

Hoe laat begint de middag?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 143 - Quiz

Tot hoe laat duurt de nacht?
A
0.00 uur
B
6.00 uur
C
12.00 uur
D
18.00 uur

Slide 144 - Quiz

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
67, 68, 69, 70, 72, 73, 76
We maken samen:
71, 75, 77
Praat samen:
78

Slide 145 - Slide

Thema 6.11: Is de winkel open?
Je leert de tijdens lezen en gebruiken.

Slide 146 - Slide

Wat koop je allemaal in de winkel?

Slide 147 - Mind map

spullen
  • = verschillende dingen
  • verkleinwoord: spulletjes
  • Zin: Wil jij je spullen uit de kast pakken?
  • Zin: Waar zijn de spullen van Mohammed?

Slide 148 - Slide

open
  • open <----> dicht
  • zin: Het is warm in de klas. Zet het raam maar open

Slide 149 - Slide

gesloten
= Dicht
= Niet open
Zin: de supermarkt is op zondag gesloten
Zin: De school is gesloten, want het is vakantie!

Slide 150 - Slide

behalve
  • maar niet
  • uitgezonderd
  • zonder
  • Zin: Iedereen mocht naar huis, behalve ik.

Slide 151 - Slide

brengen
  • pakken en meenemen
  • sturen
  • Zin: Ik breng mijn zusje met de auto naar werk. 
  • Zin: De juf brengt cadeautjes voor de kinderen. 

Slide 152 - Slide

ophalen
  • Mijn vader gaat mijn zusje
    van school ophalen.
  • knipwerkwoord:
    ik haal op, wij halen op.
  • Zin: Ik haal mijn zusje op
  • Zin: Wij halen onze boeken op van school. 

Slide 153 - Slide

de feestdag
  • een dag waarop je een feest hebt
  • is vaak elk jaar;
  • niet altijd op dezelfde datum!
  • zin: Op de foto zie je een Nederlandse feestdag.

Slide 154 - Slide

bestellen
  • iets laten komen en daarvoor betalen
  • je kunt eten bestellen en ook dingen bestellen
  • Zin: Via de telefoon wil ik graag eten bestellen.
  • Zin: Wij bestellen onze meubels online.

Slide 155 - Slide

online
  • verbonden met het internet
  • zin: Zullen we chatten? Ik ben nu online

Slide 156 - Slide

toch
"Toch" gebruik je als je iets zegt dat anders is dan je verwachtte of als je iets bevestigt
zinnen:
Het regent, maar we gaan toch naar buiten.
Ik dacht dat hij niet zou komen, maar hij is toch gekomen.







Slide 157 - Slide

openingstijden
Openingstijden zijn de uren waarin een winkel, restaurant of bedrijf open is; je kan er naartoe gaan.

Voorbeeldzinnen:
🔹De openingstijden van de winkel zijn van 9 uur tot 18 uur.
🔹We willen weten wat de openingstijden van het museum zijn.

Slide 158 - Slide

Oefenen in je boek:
We lezen de tekst en maken opdracht 80
Maak opdracht zelf:
 81, 82, 83, 84, 85, 86
We maken samen:
--
Praat samen:
87

Slide 159 - Slide

Programma 08/04/2025
- Mededeling vakantiedagen
- Huiswerk bespreken
- 6.10: opdracht 78 klassikaal
- 6.11: bespreken en opdrachten nakijken
- 6.12: Hoe laat is het?
- 6.13: Duizend, miljoen, miljard

Slide 160 - Slide

Thema 6.12: Hoe laat is het?
Je leer de klok lezen en zeggen hoe laat het is.

Slide 161 - Slide

Oefenen in je boek:

Maak opdracht zelf:
 89, 91, 92
We maken samen:
93
Praat samen:

Slide 162 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
16.50

Slide 163 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
11.05

Slide 164 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
14.45

Slide 165 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
23.10

Slide 166 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
9.55

Slide 167 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
21.50

Slide 168 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
3.15

Slide 169 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
17.55

Slide 170 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
11.10

Slide 171 - Slide

6.12: Hoe laat is het?
20.45

Slide 172 - Slide

Thema 6.13: Duizend, miljoen, miljard
Je leert over de grote getallen.

Slide 173 - Slide

ongeveer
  • dit woord gebruik je om te zeggen dat je iets niet precies weet, bijvoorbeeld hoe groot, veel, ver of zwaar iets is;
  • zin: Ik denk dat ik ongeveer 1000 euro op mijn rekening heb staan.

Slide 174 - Slide

precies
  • juist
  • nauwkeurig

  • zin: Deze plank is precies twee meter lang.
  • zin: Die telefoon kost precies honderd euro.

Slide 175 - Slide


10    tien
20   twintig
30   dertig
40   veertig
50   vijftig
60   zestig
70   zeventig
80   tachtig
90   negentig
100                      honderd
1000                    duizend
10.000                 tienduizend
100.000               honderdduizend
1.000.000            1 miljoen
1.000.000.000    1 miljard

Slide 176 - Slide

Getallen 100 - 1000

Slide 177 - Slide

0 - nul
1 - een
2 - twee
3 - drie
4 - vier
5 - vijf
6 - zes
7- zeven
8 - acht
9 - negen
10 - tien
Getallen leren 100 - 1000

11 - elf
12 - twaalf
13 - dertien
14 - veertien
15 - vijftien
16 - zestien
17 - zeventien
18 - achttien
19 - negentien
20 - twintig


10 - tien
20 - twintig
30 - dertig
40 - veertig
50 - vijftig
60 - zestig
70 - zeventig
80 - tachtig
90 - negentig
100 - honderd

Slide 178 - Slide


een-en-twintig
eenentwintig
Tientallen
21

Slide 179 - Slide


vijf-en-tachtig
vijfentachtig
Tientallen
85

Slide 180 - Slide


acht-en-tachtig
achtentachtig
Tientallen
88

Slide 181 - Slide


drie-en-veertig
drieënveertig
Tientallen
43

Slide 182 - Slide

100 - honderd
200 - tweehonderd
300 - driehonderd
400 - vierhonderd
500 - vijfhonderd
600 - zeshonderd
700 - zevenhonderd
800 - achthonderd
900 - negenhonderd
1000 - duizend
Honderdtallen

Slide 183 - Slide


honderd-drie-en-veertig
honderddrieënveertig
Honderdtallen
143

Slide 184 - Slide


vijfhonderd-zestien
vijfhonderdzestien
Honderdtallen
516

Slide 185 - Slide


tweehonderd-een-en-zeventig
tweehonderdeenenzeventig
Honderdtallen
271

Slide 186 - Slide


driehonderd-acht-en-veertig
driehonderdachtenveertig
Honderdtallen
348

Slide 187 - Slide


achthonderd-vijf-en-twintig
achthonderdvijfentwintig
Honderdtallen
825

Slide 188 - Slide


tweehonderd-negen
tweehonderdnegen
Honderdtallen
209

Slide 189 - Slide


vijfhonderd-een
vijfhonderdeen
Honderdtallen
501

Slide 190 - Slide

Programma 10/04/2025
- Welkom allemaal
- 6.13: Duizend, miljoen, miljard extra oefenen
- 6.14: Kleren wassen
- 6.15: Hoe laat is het?

Slide 191 - Slide

Oefenen in je boek:
Maak opdracht zelf:
 95, 97, 98, 
We maken samen:
96, 100
Praat samen:
101, 102,

Slide 192 - Slide


Slide 193 - Open question


Slide 194 - Open question


Slide 195 - Open question


Slide 196 - Open question


Slide 197 - Open question

Nu zonder hulp

Slide 198 - Slide

284

Slide 199 - Open question

731

Slide 200 - Open question

193

Slide 201 - Open question

999

Slide 202 - Open question

Nu omgekeerd

Slide 203 - Slide

zeshonderdnegenendertig

Slide 204 - Open question

drieëntachtig

Slide 205 - Open question

vijfhonderdeen

Slide 206 - Open question

honderdeenenzeventig

Slide 207 - Open question

duizend

Slide 208 - Open question

Thema 6.14: 
Je leert belangrijke woorden over "de was doen".

Slide 209 - Slide

Oefenen in je boek:
We luisteren samen naar de tekst en maken opdracht: 104
Maak opdracht zelf:
 106, 107, 108, 110, 111, 112
We maken samen:
---
Praat samen:
109

Slide 210 - Slide

6.15 Hoe laat is het? (2) video

Slide 211 - Slide

6.15: Hoe laat is het?
5 en 10 minuten voor / over het hele uur
5 en 10 minuten voor / over het halve uur

Slide 212 - Slide

Weet je nog?

  • Analoog klokkijken is met wijzers.
  • De grote wijzer wijst de minuten aan.
  • De kleine wijzer wijst de uren aan.
  • Bij het hele uur staat de grote wijzer op de 12
  • Bij het halve uur staat de grote wijzer op de 6.
  • Als het kwart over is, staat de grote wijzer op de 3.
  • Als het kwart voor is, dan staat de grote wijzer op de 9
  • Digitaal klokkijken is met cijfers.

Slide 213 - Slide

Weet je nog?
  • 1 uur = 60 minuten
  • half uur = 30 minuten
  • kwartier = 15 minuten (kwart voor en kwart over)
  • 1 minuut = 60 seconden 
  • 1 etmaal = 24 uren

Slide 214 - Slide

Vandaag leer ik:
  • 5 en 10 minuten voor het hele uur 

  • 5 en 10 minuten over het hele uur

  • 5 en 10 minuten voor het halve uur

  • 5 en 10 minuten over het halve uur

Slide 215 - Slide

We gaan nu kijken naar een filmpje waar we de 5 en 10 (minuten) voor/over bespreken.

https://leren.kleurrijker.nl/mod/quiz/attempt.php?attempt=120817892&cmid=7770

Slide 216 - Slide


Hoe laat is het?
A
9 uur
B
kwart voor 12
C
10 over half 12
D
kwart over 12

Slide 217 - Quiz

Op welke klok is het kwart over 1?
A
B
C
D

Slide 218 - Quiz

Hoe laat is het hier?
A
10 voor 10
B
10 uur
C
half 10
D
10 over 10

Slide 219 - Quiz


Hoe laat is het hier?
A
7 uur
B
5 over 11
C
5 over half 12
D
5 voor 12

Slide 220 - Quiz


Hoe laat is het hier?
A
10 voor 9
B
10 over 9
C
kwart voor 10
D
kwart over 10

Slide 221 - Quiz

Op welke klok is het 5 voor 4?
A
B
C
D

Slide 222 - Quiz


Hoe laat is het hier?
A
10 over half 6
B
10 over half 5
C
10 voor half 5
D
10 voor half 6

Slide 223 - Quiz


Hoe laat is het hier?
A
10 voor half 3
B
10 over half 3
C
5 over half 3
D
kwart voor 3

Slide 224 - Quiz


Hoe laat is het hier?
A
5 voor half 5
B
5 over half 7
C
5 voor half 6
D
5 voor half 7

Slide 225 - Quiz

Op welke
klok is het
5 voor 1?

A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 226 - Quiz

Op welke klok
is het
10 over half 1

A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 227 - Quiz

Welke klok
hoort erbij?

10 voor half 3
A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 228 - Quiz

Welke klok
hoort erbij?

10 over half 8
A
klok 1
B
klok 2
C
klok 3
D
klok 4

Slide 229 - Quiz

  • Nu ga je oefenen op je werkblad.
  • Je oefent met de analoge klok. 
  • Je oefent de doelen:                                                                                        5 en 10 voor/over het hele uur                                                                    5 en 10 voor/over het halve uur.
  • Succes!

Slide 230 - Slide

Slide 231 - Slide

Les 15/04/2025
- Woorddictee
- Grammatica van zinnen: antwoord op de vragen
- Herhalen les 6: Kahoot

Slide 232 - Slide

1. Woorddictee

Slide 233 - Slide

2. Beantwoord de vragen

Slide 234 - Slide

Geef antwoord in hele zinnen:
  • Hoe laat kom jij uit bed?
  • Wat eet jij voor het ontbijt? 
  • Waarom ga jij naar school?
  • Hoe laat begint de pauze?
  • Hoe lang duurt de pauze?

Slide 235 - Slide

Geef antwoord in hele zinnen:
  • Hoe laat is de les klaar?
  • Waar eet jij lunch?
  • Hoe laat eet jij avondeten?
  • Drink jij graag koffie?
  • Hoe laat ga jij naar bed?

Slide 236 - Slide

Kahoot
Herhaling thema 6

Slide 237 - Slide