Module 2 - Communicatie - Les 3

DOMEINLES M&M
Communicatie

  1. NIVEA
  2. Gevoelsreflectie
  3. Aandachtgevend gedrag
  4. Samenvatten en ordenen
  5. Analyseren
  6. Confronteren
1 / 18
next
Slide 1: Slide
CommunicatieMBOStudiejaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quiz, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

DOMEINLES M&M
Communicatie

  1. NIVEA
  2. Gevoelsreflectie
  3. Aandachtgevend gedrag
  4. Samenvatten en ordenen
  5. Analyseren
  6. Confronteren

Slide 1 - Slide

NIVEA

Slide 2 - Slide

GEVOELS-
REFLECTIE

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Cliënt Pien (LVB) verkeert in onzekerheid of zij naar een ander gezinshuis moet verhuizen. Ze zegt tegen jou als beroepskracht MZ: 'Als ik moet verhuizen naar dat andere stomme gezin, dan hoeft het voor mij allemaal niet meer'.

Hoe reageer jij op deze opmerking van Pien?
A
Kop op hoor! Het heeft geen zin om bij de pakken neer te gaan zitten. Het valt straks vast mee.
B
Zo denk je er nu over, maar ik weet zeker dat je er straks anders over denkt.
C
Ik begrijp wat je bedoelt.
D
Je ziet er erg tegenop om te verhuizen. Wat lijkt je daar zo erg aan?

Slide 5 - Quiz

AANDACHTGEVEND
GEDRAG

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

VANDAAG OP DE PLANNING
Communicatie

  1. NIVEA
  2. Gevoelsreflectie
  3. Aandachtgevend gedrag
  4. Samenvatten en ordenen
  5. Analyseren
  6. Confronteren

Slide 9 - Slide

4. Samenvatten en ordenen
Als luisteraar help je de spreker wanneer je van tijd tot tijd op een rijtje zet wat hij tot dan toe verteld heeft. Zo breng je ordening in het gesprek.

'We hebben vooral over je werk gesproken. Je hebt verteld dat je het niet naar je zin hebt, omdat je telkens hetzelfde moet doen én omdat het een lawaaiige omgeving is'.

Eis: in eigen woorden

Slide 10 - Slide

5. Analyseren
Analyseren houdt in: Ontleden, ontrafelen, onderzoeken. Het betekent dat je als luisteraar dieper op een bepaald punt ingaat, bijvoorbeeld om oorzaken te achterhalen of om verbanden te leggen.

Vragen gericht op analyse:
  • wat betekent dat precies?
  • hoe werkt dat dan bij jou?
  • wat wil je daar precies mee zeggen?
  • kun je dat ook uitleggen?

Eis: doorvragen

Slide 11 - Slide

"We hebben nu een aantal keer gesproken over je werk. Het valt me op dat je de ene keer heel enthousiast bent en de andere keer juist erg moppert. Herken je dat?"

Slide 12 - Slide

"Ik hoor je zo vaak mopperen, dan weer over dit, dan weer over dat. Heb je het hier nog wel naar je zin?"

Slide 13 - Slide

"Het valt me op dat telkens als je over je oma vertelt, je ogen beginnen te stralen".

Slide 14 - Slide

6. Confronteren
Confronteren betekent: tegenover elkaar stellen. Wanneer je de indruk krijgt dat er tegenstrijdigheden in het verhaal van de spreker zitten, kun je hem op een neutrale en vriendelijk toon met deze tegenstrijdigheid confronteren.

"Je zegt dat je graag deel wilt nemen aan het gesprek, maar je zit toch telkens op je telefoon". 

Eis: een juiste, vriendelijke toon

Slide 15 - Slide

"Je zegt dat je deze verhuizing erg graag wilt, maar ik zie je toch somber kijken. Is dat wel echt zo?"

Slide 16 - Slide

Deze gesprekstechnieken ken je nu:
  1. NIVEA
  2. Gevoelsreflectie
  3. Aandachtgevend gedrag
  4. Samenvatten en ordenen
  5. Analyseren
  6. Confronteren

Slide 17 - Slide

OEFENEN
timer
5:00

Slide 18 - Slide