begrijpend lezen: toelichting voor de E-toets


Nederlands
Begrijpend lezen

toelichting op D-toets

VWO 3
 P2 2021-2022
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Nederlands
Begrijpend lezen

toelichting op D-toets

VWO 3
 P2 2021-2022

Slide 1 - Slide

In de vorige les....
...heb je een D-toets gemaakt in de stijl van de E-toets

Slide 2 - Slide

In deze les gaan...
...we enkele antwoorden bespreken aan de hand van de rubric

Slide 3 - Slide

3
2
1
0

Slide 4 - Slide

Vraag 1: tekstopbouw: inleiding – middenstuk - slot

Vraag Welke manier gebruikt de schrijver om de inleiding in te leiden?
Antwoord Nieuwsgierig maken
Past in een toets, want… Het is een belangrijke term in een tekst en het is belangrijk om te weten was voor manieren er zijn om bijvoorbeeld de inleiding in te leiden.


A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 5 - Quiz


Vraag 1: tekstopbouw: inleiding – middenstuk - slot

Vraag Hoe wordt de tekst ingeleid?
Antwoord De tekst wordt ingeleid met een beetje informatie geven.
Past in een toets, want… Dan weet je hoe de tekst wordt ingeleid en dat is een goede vraag want we hebben dit moeten leren.



A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 6 - Quiz

Vraag 2: deelonderwerp

Vraag Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
Antwoord Keuzes die je in een supermarkt tegen komt.
Past in een toets, want… Zo leert de leerling de alinea’s echt begrijpen. Door aandachtig te lezen leert de leerling naar delen van de tekst te kijken om zo achter het deelonderwerp te komen.


A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 7 - Quiz


Vraag 2: deelonderwerp

Vraag Wat is het deelonderwerp van alinea 3, en hoe sluit dit aan bij het onderwerp?
Antwoord fMRI onderzoek. Dit sluit aan bij het onderwerp, omdat het gaat over een onderzoek naar hoe de testpersonen reageren op de advertenties.
Past in een toets, want… De vraag past in de toets omdat het aangeeft dat de leerling het deelonderwerp weet te vinden en het vervolgens weet terug te koppelen aan het onderwerp.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quiz

Vraag 3: argument
Vraag Wat voor soort argument staat in alinea 3?
Antwoord Vergelijkings argument
Past in een toets, want… Omdat het er voor zorgt dat de leerling aandachtig alinea 3 leest en daar over na gaat denken wat voor argument het eigenlijk is

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 9 - Quiz

Vraag 3: argument
Vraag Wat voor soort argument wordt er gebruikt in alinea 5?
Antwoord Argument: Nu leidde de geloofwaardige accumeter tot de hoogste activiteit, wat erop duidt dat de hersenen nog steeds nadachten over de aanbieding. De ongeloofwaardige bacteriedoder richtte niet veel uit in de riPL, wat Adam Craig beschouwt als een teken dat het brein de reclame al snel had afgedaan als leugen en ons in een grote boog om de aanbieding heen wilde leiden.
Soort argument: Feitelijk argument, het is een onderzoek.
Past in een toets, want… Je moet weten welke alinea wordt bedoeld. En de kennis van “soorten argumenten” moet je nog weten, om de vraag goed te kunnen beantwoorden.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 10 - Quiz


Vraag 4: tekstdoel

Vraag Wat is de tekstdoel?
Antwoord activeren
Past in een toets, want… De vraag is iets makkerlijker maar ik vind het er wel goed bij passen

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 11 - Quiz

Vraag 4: tekstdoel

Vraag Welk tekstdoel gebruikt de schrijver in de hele tekst?
Antwoord Overtuigen, want de schrijver wil de lezer overtuigen dat adverteerders vaak het product beter maken in de reclames dan als het echt wordt verkocht.
Past in een toets, want… De leerling moet de tekstdoelen uit zijn hoofd weten.


A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 12 - Quiz

Vraag 5: hoofdgedachte
Vraag Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord “Adverteerders doen je niet alleen schitterende aanbiedingen, maar weten ook hoe ze moeten inspelen op de besluitvormingsprocessen die min of meer onbewust in je hersenen plaatsvinden.”

Past in een toets, want… Ja deze vraag is niet zo nieuw die zit eigenlijk bijna altijd in de toets, maar je moet voor deze vraag de tekst echt goed lezen.


A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 13 - Quiz

Vraag 5: hoofdgedachte

Vraag Wat is de hoofdgedachte van tekst 4
Antwoord Hoe spelen reclames in op je hersenen
Past in een toets, want… Dit laat zien dat de leerling de tekst grondig heeft gelezen en begrijpt waar het over gaat.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 14 - Quiz

Vraag 6: kernzin/ toelichting

Vraag Wat is de kernzin van alinea 3? Waarom is dit de kernzin?
Antwoord De kernzin is “Marketingdeskundige Adam Craig van de University of South Florida in de VS onderzocht in 2012 met de hersenscanmethode fMRI hoe de hersenen reageren op reclames die te mooi zijn om waar te zijn.” Want dit is de meest belangrijke zin in alinea 3.
Past in een toets, want… De lezer leert de kernzin te vinden.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 15 - Quiz


Vraag 6: kernzin/ toelichting

Vraag Wat is de kernzin van alinea 4 en waarom is dat zo?
Antwoord De twee reclames leidden tot activiteit in twee hersengebieden die betrokken 25 zijn bij het ontmaskeren van leugens.
Past in een toets, want… Dit past in de toets omdat je zo kan laten zien dat je weet wat de kernzin van de tekst is en waarom dat zo is.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 16 - Quiz

Vraag 7: signaalwoorden en tekstverbanden
Vraag Welk signaalwoord staat er in regel 41, en welk verband geeft het aan? Schrijf ook de twee delen van het verband op
Antwoord Maar, Uitspraak-tegenstelling:
Uitspraak: In vergelijkbare situaties kunnen er heel andere hersencentra aan het werk zijn.
Tegenstelling: maar in alle gevallen gaat het erom de afwegingen die ons uiteindelijk tot een bepaalde keuze aanzetten.
Past in een toets, want… Het is belangrijk om de verbanden in een tekst te kunnen onderscheiden op deze manier leer je de tekst beter begrijpen..

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 17 - Quiz

Vraag 7: signaalwoorden en tekstverbanden
Vraag In alinea vijf staat een signaalwoord voor het verband uitspraak- tegenstellend. a. Schrijf het signaalwoord op.
b. schrijf de twee delen van het verband op.
Antwoord a. maar
b. uitspraak: In vergelijkbare situaties kunnen er heel andere hersencentra aan het werk zijn. Tegenstelling: in alle gevallen gaat het erom de afwegingen die ons uiteindelijk tot een bepaalde keuze aanzetten, in het brein op te sporen in de luttele seconden waarin we ergens toe verleid worden.

Past in een toets, want… De leerling begrijpt welke tekstverbanden en signaalwoorden er zijn

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 18 - Quiz

Vraag 7: signaalwoorden en tekstverbanden

Vraag Welk signaalwoord staat in alinea 7 en welk verband is dat
Antwoord Ook en het verband is opsomming.
Past in een toets, want… Daardoor weet je wat voor signaalwoorden zijn


A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 19 - Quiz

Vraag 8: functie van een tekstgedeelte

Vraag Wat is de functie van alinea 4 en leg uit
Antwoord Bewijs omdat hij met feiten uit onderzoek iets probeert uit te leggen
Past in een toets, want… Dit soort vragen heb je veel geoefend
.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 20 - Quiz

Vraag 8: functie van een tekstgedeelte

Vraag Wat is de functie van alinea 6? En leg uit.
Antwoord (Meerdere antwoorden mogelijk denk ik)
Theorie, de schrijver verklaart waarom de hersenen vragen naar iets dat je bijv. leuk of lekker vindt.
Oorzaak, de schrijver beschrijft hoe je hersenen werken als je iets ziet dat je bijv. leuk of lekker vindt.
Past in een toets, want… De soorten functies van een tekstgedeelte moet je weten voor deze vraag.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 21 - Quiz

Jullie antwoorden

Slide 22 - Slide

Vraag 1: tekstopbouw: inleiding – middenstuk - slot

Vraag Welke manier(en) gebruikt de schrijver om zijn tekst in te lijden?
Antwoord onderwerp aankondigen
Past in een toets, want… dit is een goede vraag voor een vwo 3 leerling omdat hij/zij zo herkent hoe een tekst is ingeleid.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 23 - Quiz

Vraag 2: deelonderwerp

Vraag Wat is het deelonderwerp van alinea 2 ?
Antwoord Naar de supermarkt gaan is voor je brein een hele inspanning.
Past in een toets, want… Dan kan je de verschillende alinea’s van elkaar scheiden

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 24 - Quiz

Vraag 3: argument

Vraag Bedenk een argument om de mening van de schrijver te ondersteunen
Antwoord Over ongeloofwaardige reclames heb je automatisch minder gedachtes aan het kopen van het product
Past in een toets, want… Argumenten bedenken moet je de tekst voor hebben gelezen en snappen wat een goed argument is

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 25 - Quiz

Vraag 4: tekstdoel

Vraag Wat is het tekstdoel van de tekst?
Antwoord Het tekstdoel is informeren
Past in een toets, want… Je moet weten waar de tekst over gaat om de tekst beter te begrijpen en er meer informatie uit te halen

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 26 - Quiz

Vraag 5: hoofdgedachte

Vraag Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Antwoord De impact van reclames op je hersenen en hoe bedrijven daarop inspelen
Past in een toets, want… Zo leer de tekst beter snappen


A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 27 - Quiz

Vraag 6: kernzin/ toelichting

Vraag Wat is de kernzin van alinea 6? Leg uit.
Antwoord “Adverteerders kunnen … bij verslaafden” regel 47-48 omdat als je deze zin weghaald klopt de alinea niet meer bij de andere zinnen kan dit wel of in ieder geval beter
Past in een toets, want… Zo leer je het belangrijkste stuk van een alinea herkennen en begrijpen

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 28 - Quiz

Vraag 7: signaalwoorden en tekstverbanden

Vraag 7: signaalwoorden en tekstverbanden
Vraag In regel 41 staat het signaalwoord maar? “in vergelijkbare … verleid worden” regel 41-43. Geef ook de delen van het signaalwoord aan.
Antwoord Het signaalwoord maar geeft een uitspraak-tegenstelling aan.
Uitspraak: In vergelijkbare situaties kunnen er veel andere hersencentra aan het werk zijn
Tegenstelling: maar in alle gevallen gaat het erom de afweging die ons uiteindelijk tot een bepaalde keuze aanzetten.
Past in een toets, want… Zo leer welk tekst verband een signaalwoord is en de gedeeltes van een signaalwoord kunnen herkennen.

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 29 - Quiz

Vraag 8: functie van een tekstgedeelte

Vraag Wat is de functie van alinea 5? Leg uit.
Antwoord Een constatering omdat de schrijver iets vaststelt.
Past in een toets, want… Omdat je zo de functie van een tekst leert herkennen

A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 30 - Quiz